ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7510

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.996/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf minderjarige en ontheffing gezag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de ontheffing van het gezag van appellanten over de minderjarige [kind 1]. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder op 1 september 2011 besloten om appellanten ontheven van het gezag en benoemde een voogd. Appellanten hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen, met als argument dat zij onterecht ontheven zijn van het gezag. Tijdens de zitting op 27 maart 2012 zijn de appellanten niet verschenen, terwijl hun advocaat, mr. M. van Espen, wel aanwezig was en het woord voerde aan de hand van een pleitnotitie.

Het hof overweegt dat een ouder ontheven kan worden van het gezag indien deze ongeschikt of onmachtig is om de zorg voor het kind te vervullen, mits dit in het belang van het kind is. Het hof concludeert dat aan de gronden voor ontheffing van het gezag is voldaan. De beoordeling van het verzoek tot ontheffing is niet afhankelijk van de vraag of appellanten de biologische ouders zijn van [kind 1]. Het hof stelt vast dat appellanten, ondanks hun rol als primaire verzorgers, niet in staat zijn gebleken om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van appellanten af. Het hof benadrukt dat het in het belang van de ontwikkeling van [kind 1] is dat de voogdij bij zijn huidige verzorger blijft. De afwezigheid van appellanten bij eerdere zittingen en hun gebrek aan betrokkenheid bij [kind 1] zijn belangrijke factoren in deze beslissing. Het hof concludeert dat de huidige voogd het beste in staat is om de zorg voor [kind 1] te waarborgen, en dat een DNA-onderzoek niet noodzakelijk is voor de beoordeling van het gezag.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 mei 2012
Zaaknummer 200.097.996
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [appellant 1],
2. [appellante 2],
beide wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: appellanten,
advocaat mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Friesland en Flevoland,
kantoorhoudende te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
[belanghebbende 1]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de huidige voogd,
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders,
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 1 september 2011 (zaaknummer 182676/ FA RK 11-805) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, appellanten ontheven van het gezag over de minderjarige [kind 1], geboren [in 1997], en [kind 2], geboren [in 1977], benoemd tot voogd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 29 november 2011, hebben appellanten verzocht:
primair het appel gegrond te verklaren en de beschikking van 1 september 2011 te vernietigen;
subsidiair de behandeling van de zaak aan te houden en een DNA-onderzoek te gelasten in verband met het vaststellen van het biologisch ouderschap;
meer subsidiair het appel gegrond te verklaren, de beschikking van 1 september 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat BJZ wordt benoemd als voogd over [kind 1].
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 11 januari 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht het verzoek van de ouders ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van 20 maart 2012 met bijlagen van mr. Van Espen.
Op 27 maart 2012 is [kind 1] gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 27 maart 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn mr. Van Espen, de heer Kelderhuis namens de raad, de pleegouders en mevrouw Stolk, namens BJZ. Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn appellanten niet ter zitting verschenen.
Mr. Van Espen heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar ter zitting overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
1. Een ouder kan worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
2. Een ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet tenzij (onder andere) na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden blijkt dat gegronde vrees bestaat dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
3. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat aan de gronden voor ontheffing van appellanten van het gezag over [kind 1] is voldaan. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dienaangaande over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
4. Het hof is met de raad van oordeel dat de beoordeling van het verzoek tot ontheffing van het gezag niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of appellanten de biologische ouders van [kind 1] zijn. Het staat niet ter discussie dat appellanten in ieder geval vanaf de komst van [kind 1] naar Nederland zijn primaire verzorgers zijn geweest. Bepalend is of appellanten in staat zijn de verzorging en opvoeding van [kind 1] op verantwoorde wijze vorm te geven. Het hof is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat het [kind 1] in de opvoedingssituatie bij appellanten structureel heeft ontbroken aan basale veiligheid, structuur, stabiliteit en verzorging. Een DNA-onderzoek om het biologisch ouderschap van appellanten aan te tonen, acht het hof dan ook niet aangewezen.
5. Voor wat betreft het meer subsidiaire verzoek van appellanten overweegt het hof het volgende. Het hof onderschrijft het standpunt van de raad dat het in het belang is van de ontwikkeling van [kind 1] dat de voogdij over hem ligt bij zijn verzorger(-s). Het hof acht het reeds daarom niet aangewezen om - in plaats van de huidige voogd - BJZ tot voogd te benoemen. Daarnaast is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de appelanten met BJZ een minder conflictueus contact hebben dan met de huidige voogd zodat het hof ook daarin geen aanleiding ziet BJZ tot voogd te benoemen.
6. Het hof overweegt ten overvloede het volgende. Het hof acht het opmerkelijk dat BJZ ter zitting van het hof onweersproken heeft gesteld dat appellanten geheel afwezig zijn geweest bij de rechtszittingen over [kind 1] (in tegenstelling tot die met betrekking tot de andere kinderen in hun gezin) en uiteindelijk zelfs hebben aangegeven geen post met betrekking tot [kind 1] meer te willen ontvangen. Naar het oordeel van het hof geeft dit geen blijk van het bestaan van een affectieve band tussen appellanten en [kind 1]. Het hof heeft dan ook, nog daargelaten hetgeen pleegouders ter zitting van het hof te kennen hebben gegeven naar aanleiding van de ervaring die zij met [kind 1] hebben, de uitdrukkelijke overtuiging gekregen dat [kind 1] vóór zijn komst naar Nederland niet in het gezin van appellanten is opgegroeid. Het zou appellanten in dat verband sieren wanneer zij [kind 1] het bij hen bekende telefoonnummer van zijn ouders in Afrika zouden verstrekken.
De slotsom
7. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, G.M. van der Meer, en D.J. Buijs, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 mei 2012 in bijzijn van de griffier.