ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7504

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.067.569/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na ingetrokken ontslag op staande voet en risicoverdeling voor niet verrichte arbeid

In deze zaak gaat het om een loonvordering van [geïntimeerde] na een ingetrokken ontslag op staande voet door [appellant]. De zaak betreft de periode waarin [geïntimeerde] haar bedongen arbeid niet heeft verricht, en de vraag is voor wiens rekening deze periode komt. Het hof oordeelt dat de periode na het ingetrokken ontslag op staande voet voor rekening van de werkgever komt. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] op 7 juli 2009 op staande voet is ontslagen, maar dat dit ontslag op 11 juli 2009 is ingetrokken. Het hof concludeert dat het niet verrichten van de bedongen arbeid door [geïntimeerde] vanaf 7 juli 2009 in redelijkheid voor rekening van [appellant] komt, omdat [geïntimeerde] uitdrukkelijk was verboden om werkzaamheden te verrichten. Het hof oordeelt verder dat de grieven van [appellant] gedeeltelijk slagen, en dat hij gehouden is om [geïntimeerde] haar loon te betalen over de periode van 14 juli 2009 tot en met 22 september 2009. De vordering tot betaling van niet-opgenomen vakantiedagen wordt afgewezen, evenals de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 juni 2012
Zaaknummer 200.067.569/01
(zaaknummer rechtbank: 274618 / CV EXPL 09-7741)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudende te Oudewater,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Valthe,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest van 31 mei 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop in hoger beroep
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
In het door [appellant] overgelegde procesdossier:
- zijn de producties 6 en 7 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg incompleet;
- ontbreken de pagina's 4, 5 en 6 van de memorie van antwoord.
Het hof maakt daarvoor gebruik van het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier.
In het door [geïntimeerde] overgelegde procesdossier zijn na productie 7 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg enkele stukken (afkomstig van de advocaat van [appellant]) opgenomen die geen deel uitmaken van de stukken in eerste aanleg en ook niet als productie bij de memorie van grieven en/of antwoord zijn overgelegd. Het hof zal deze stukken buiten beschouwing laten.
De verdere beoordeling
de feiten
1.1 In hetgeen hierna volgt, zal het hof de voor de beoordeling relevante feiten weergeven, zoals die als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, in hoger beroep vast staan.
1.2 [appellant] is eigenaar van het paard Tornaxs P en hij heeft een stoeterij met dressuurpaarden. [geïntimeerde] beoefent de dressuursport als amazone.
1.3 Tussen [appellant] en de moeder van [geïntimeerde], mevrouw [moeder van geïntimeerde] (hierna:
[moeder van geïntimeerde]), is in oktober 2004 een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst houdt in dat [geïntimeerde] het paard Tornaxs P van [appellant] zal trainen en uitbrengen op wedstrijden tot minimaal Z2 niveau of hoger. De kosten van de verzorging van het paard (stalling, verzekering, hoefsmid, dierenarts) komen voor rekening van [appellant], terwijl de kosten (en baten) van wedstrijden ten laste (of ten goede) van "de fam. [geïntimeerde]" komen. In de overeenkomst is verder bepaald dat Tornaxs P pas na gezamenlijk overleg verkocht kan worden, in welk geval [appellant] de taxatiewaarde (€ 4.500,00) terug krijgt en [appellant] en "de fam. [geïntimeerde]" ieder de helft van de meeropbrengst ontvangen.
1.4 [geïntimeerde] is bij het bereiken van haar 18e met ingang van 1 september 2006 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [appellant] in de functie van ruiter/stalmedewerkster voor een salaris van (laatstelijk) € 849,45 bruto per maand. Ten tijde van het dienstverband woonde [geïntimeerde] op het bedrijf van [appellant].
1.5 In 2009 heeft Tornaxs P de klasse Z2 bereikt.
1.6 Eind juni 2009 heeft [appellant] voorgesteld om Tornaxs P - die inmiddels een aanzienlijke waarde zou hebben - te verkopen, welk voorstel door [moeder van geïntimeerde] en [geïntimeerde] niet werd gedeeld.
1.7 [appellant] heeft [geïntimeerde] op 7 juli 2009 op staande voet ontslagen. Het aan [geïntimeerde] gerichte e-mailbericht van die strekking, afkomstig van de gemachtigde van [appellant], houdt onder meer het volgende in:
(…) In de afgelopen periode heeft cliënt moeten constateren dat de verhouding werknemer/werkgever volledig zoek is geraakt. Zo is uw gedrag als gezagsondermijnend aan te merken hetgeen volstrekt onaanvaardbaar is.
U heeft cliënt laten weten dat u aandringt op een ontslag, waarbij aan u een paard, genaamd Tornax P, meegegeven zou worden. U zou belang hebben bij een uitkering op grond van de WW. Voorts heeft u overeengekomen werkzaamheden uit laten voeren door uw moeder.
Cliënt heeft u met klem verzocht om het stamboekpapier en het paardenpaspoort van voornoemd paard terug te geven. U heeft dit expliciet geweigerd. (…)
Uw gedrag getuigt van slecht werknemerschap. U eigent zich zaken toe die u niet toebehoren, zoals voornoemde papieren. (…) Voorts is het werkelijk zeer kwalijk dat u zich op het standpunt stelt dat het paard Tornax P voor een deel aan u zou toebehoren. Hiervoor bestaat werkelijk geen enkele rechtsgrond. Evenmin gelukkig is cliënt met de situatie waarin u uw moeder uw stalwerkzaamheden laat verrichten en hierbij cliënt, nota bene uw werkgever, als het ware overruled. De verhoudingen zijn, zoals hiervoor aangegeven, volledig zoek geraakt.
(…)
Gelet op het vorenstaande ziet cliënt aanleiding om het dienstverband met onmiddellijke ingang te beëindigen. (…)
Aan u zal met onmiddellijke ingang geen loon meer worden doorbetaald. U wordt verboden om nog enige werkzaamheden te verrichten en de arbeidsplaats te betreden. Uw moeder wordt verboden om het erf van cliënt te betreden. U mag zich niet in de buurt van de stallen en de paarden van cliënt bevinden. (…) Het is u verboden om het paard Tornax P op te zoeken, laat staan te berijden en/of uit te brengen op wedstrijden en/of deel te laten nemen aan instructie (…). U dient de stallingskosten van uw paard aan cliënt te voldoen (…). Het bezoeken en verzorgen/rijden van uw paard kan alleen onder de uitdrukkelijke toestemming van cliënt geschieden. Het is raadzaam dat u uw paard zo snel mogelijk elders zal stallen.
(…)"
1.8 [geïntimeerde] heeft tegen het gegeven ontslag geprotesteerd en zich beschikbaar gesteld om de bedongen arbeid te verrichten.
1.9 Op 11 juli 2009 is [appellant] teruggekomen op het gegeven ontslag op staande voet. Zijn gemachtigde (mr. Wensing) schrijft [geïntimeerde] hierover in een e-mail van laatstgenoemde datum:
"(…)
Na ampel beraad heeft cliënt besloten om het ontslag op staande voet in te trekken. Alhoewel cliënt hierover zeer sceptisch is, hoopt hij wel dat u en hij alsnog tot een compromis zouden kunnen komen. Voorts behoudt cliënt zich het recht voor om de arbeidsovereenkomst op een later tijdstip op te zeggen dan wel te ontbinden, al dan niet op staande voet, ingeval hiervoor aanleiding bestaat en van cliënt niet langer gevergd kan worden dat de arbeidsovereenkomst in stand blijft.
Het vorenstaande houdt in dat u maandag weer op uw werk wordt verwacht. Ik wijs u erop dat u uitdrukkelijk heeft aangeboden hiervoor beschikbaar te zijn.
Cliënt zal er op toezien dat u de overeengekomen werkzaamheden stipt nakomt en zijn instructies dienaangaande op correcte wijze opvolgt. Cliënt zal ook een duidelijk schema hanteren waarin u 's ochtends stalwerkzaamheden verricht en 's middags de door hem aangewezen paarden rijdt. Ik wijs u er nogmaals op dat het u niet toegestaan is om familieleden op het erf van cliënt te laten betreden.
Dan de overeenkomst aangaande het paard Tornax P. Cliënt was zich niet meer bewust van het bestaan van een schriftelijke overeenkomst. Cliënt moet nu erkennen dat bij verkoop van het paard aan u een bedrag uitgekeerd dient te worden conform deze overeenkomst. Cliënt zal deze bepaling dan ook eerbiedigen.
Voor het overige geldt het volgende. In het contract is niet bepaald dat u een alleenrecht zou hebben met betrekking tot het rijden van het paard. Immers in het contract is bepaald dat u het paard zou rijden tot en met Z2 niveau en eventueel hoger. Voorts is niet bepaald dat cliënt het paard niet zou mogen verkopen. Bepaald is dat partijen overleg zouden plegen. Aan u komt geen vetorecht toe.
Cliënt heeft u laten weten dat hij in u aanzienlijk geïnvesteerd heeft. Cliënt verkeert thans in ernstige financiële problemen en kan de stal niet meer financieren. Het is om deze reden dat cliënt u heeft aangegeven dat het paard verkocht moet worden, omdat het nu een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. U heeft cliënt medegedeeld dat u niet mee zult werken aan verkoop van het paard en bovendien dit hem weigert. Cliënt kan zich aan deze gang van zaken niet conformeren. Cliënt is nota bene eigenaar van het paard en aan u is een buitengewoon hoge vergoeding bij verkoop toegekend. Daarbij is het contract gesloten in een situatie waarin u niet in loondienst bij cliënt was. Sinds 2006 berijdt u het paard, terwijl u hiervoor ook nog eens loon ontvangt. Daarbij heeft cliënt u zo een goed paard beschikbaar gesteld.
Cliënt zal u toestaan om het paard weer te berijden echter niet onder werktijd en uitsluitend op zijn accommodatie. Het paard mag het erf niet verlaten, tenzij u een bankgarantie afgeeft of een waarborgsom stort ten bedrage van 250.000,00 euro ter afdekking van de risico's die met het transport van een paard gepaard gaan. Bovendien zal in onderling overleg moeten worden bepaald aan welke wedstrijden het paard mag deelnemen. Voorts is het cliënt zeker toegestaan om het paard ook door derden te laten berijden. (…)"
1.10 Op 23 juli 2009 is een overeenkomst gesloten tussen [appellant], [geïntimeerde] en de heer [koper Tornaxs] te [woonplaats] (hierna: [koper Tornaxs]). De overeenkomst luidt:
"1. Tegen betaling van € 100.000 koopt de heer [koper Tornaxs] Tornaxs en Donavan van de heer [appellant ]. De heer [koper Tornaxs] kent de afspraak met de familie [geïntimeerde] over de afrekening bij (door)verkoop van Tornaxs en neemt deze over.
2. De arbeidsovereenkomst tussen de heer [appellant] en Floor [geïntimeerde] wordt per 1 september 2009 ontbonden. Pro forma. Werknemer geen verwijt. Geen doorbetaling loon.
3. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de beide paarden klinisch en röntgenologisch worden goedgekeurd.
4. Betaling vindt plaats zodra de keuringsuitslag bekend is."
1.11 [appellant] heeft een kort geding aanhangig gemaakt waarin hij heeft gevorderd dat [moeder van geïntimeerde] en [geïntimeerde] worden veroordeeld tot afgifte van (voor zover hier relevant) het paardenpaspoort en het stamboekpapier van Tornaxs P. In reconventie hebben [moeder van geïntimeerde] en [geïntimeerde] gevorderd (voor zover van belang en samengevat) dat [appellant] wordt veroordeeld om de overeenkomst uit oktober 2004 na te komen zolang Tornaxs P niet is verkocht. De voorzieningenrechter van de rechtbank Assen, sector civiel recht, heeft in haar vonnis van 1 september 2009 in conventie
[moeder van geïntimeerde] en [geïntimeerde] veroordeeld (voor zover van belang en samengevat) tot afgifte aan [appellant] van het stamboekpapier van Tornaxs P, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In reconventie heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld (voor zover van belang en samengevat) om, zolang Tornaxs P niet is verkocht, de overeenkomst tussen hem en [moeder van geïntimeerde] uit oktober 2004 na te komen en zodoende, met uitsluiting van anderen, te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de training van Tornaxs P hervat en voortzet en het paard uitbrengt op wedstrijden, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.12 Vanaf 23 september 2009 heeft [geïntimeerde] de training van Tornaxs P hervat.
1.13 Bij beschikking van de kantonrechter van 18 november 2009 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen (op verzoek van [geïntimeerde]) ontbonden met ingang van 1 december 2009, onder toekenning aan [geïntimeerde] van een onbindingsvergoeding van € 1.376,11 (bruto) ten laste van [appellant] (c=1).
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 [geïntimeerde] heeft loondoorbetaling tot het einde van het dienstverband gevorderd met nevenvorderingen.
2.2 [appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Na repliek zijdens [geïntimeerde] heeft [appellant] niet van dupliek gediend, op grond waarvan de kantonrechter heeft geoordeeld dat de stellingen van [geïntimeerde] niet langer als voldoende weerlegd kunnen gelden. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
(1) € 4.291,21 aan bruto loon incl. vakantiegeld;
(2) € 707,50 ter zake van niet opgenomen vakantiedagen;
(3) de wettelijke rente over voormelde bedragen ingaande 18 december 2009,
zijnde de datum van de dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
(4) een bedrag ter grootte van 25% over € 4.998,71 ter zake van de wettelijke
verhoging ex art. 7:625 BW.
met betrekking tot de grieven
3.1 Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door de opzegging van 7 juli 2009. Het geschil spitst zich toe op de vraag of, en zo ja: over welk tijdvak gelegen tussen 14 juli 2009 en 1 december 2009, [appellant] gehouden is aan [geïntimeerde] haar loon te betalen. De grieven, gelezen in samenhang met de daarop gegeven toelichting, komen er kortweg op neer dat [geïntimeerde] geen recht heeft op loon omdat zij vanaf 14 juli 2007 niet heeft gewerkt. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.2 Het hof stelt voorop dat de artikelen 7:627 en 7:628 BW een risicoregeling inhouden, die erop neerkomt dat de werknemer geen recht heeft op loon wanneer hij geen arbeid verricht, maar dat de werknemer het recht op loon behoudt indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen.
3.3 [geïntimeerde] heeft haar werkzaamheden gestaakt naar aanleiding van het ontslag op staande voet, zoals hiervoor aangehaald in rechtsoverweging (r.o.) 1.7. Aangezien het [geïntimeerde] daarbij uitdrukkelijk is verboden om nog werkzaamheden te verrichten en de arbeidsplaats te betreden, is het hof van oordeel dat het niet verrichten van de bedongen arbeid door [geïntimeerde] vanaf 7 juli 2009 in redelijkheid voor rekening van [appellant] komt.
3.4 Dat het ontslag op staande voet niet is geëffectueerd omdat [appellant] hierop enige dagen later (op 11 juli 2009) is teruggekomen, betekent niet zonder meer dat het niet werken vanaf laatstgenoemde datum voor rekening van [geïntimeerde] komt. Daarvan is eerst sprake indien gezegd kan worden dat de oorzaak van het niet werken vanaf dat (of een later) moment in redelijkheid voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen.
3.5 Het hof stelt vast dat er in de dagelijkse praktijk vóórdat partijen gebrouilleerd raakten, kennelijk een nauwe samenhang bestond tussen de uitvoering van de overeenkomst uit oktober 2004 en de van september 2006 daterende arbeidsovereenkomst, hoewel [geïntimeerde] bij eerstgenoemde overeenkomst geen partij was, maar [moeder van geïntimeerde]. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, bezien in samenhang met de vaststaande feiten, leidt het hof (als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist) als vaststaand af dat [geïntimeerde], die op of nabij de manege van [appellant] woonde, een grote vrijheid genoot bij de invulling van haar dagelijkse werkzaamheden. Er was geen sprake van dagelijks toezicht door [appellant] en/of van concrete aanwijzingen over de wijze waarop [geïntimeerde] haar werkzaamheden diende uit te voeren. [geïntimeerde] mocht Tornaxs P ook onder werktijd (voor zover die tijden al zouden vastliggen, waarover niets is gesteld) trainen en [geïntimeerde] hoefde niet de stallen uit te mesten. Dat laatste werd gedaan door [moeder van geïntimeerde], die (mede) hiervoor een vergoeding van [appellant] ontving. Voor zover moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] ook werkzaamheden (geven van instructies en trainen van paarden) voor derden uitvoerde, staat vast dat [appellant] daarvan nimmer een probleem heeft gemaakt.
3.6 De aanleiding voor het aanvankelijke ontslag op staande voet is kennelijk gelegen in de weigering van [geïntimeerde] en/of [moeder van geïntimeerde] om medewerking te verlenen aan de verkoop van Tornaxs P. [appellant] maakte [geïntimeerde] hiervan een verwijt, hoewel zij geen partij is bij de overeenkomst van oktober 2004, en stelde aan de hervatting door [geïntimeerde] van de training van Tornaxs P en/of de bedongen arbeid de in de e-mail van 11 juli 2009 opgenomen voorwaarden (zie r.o. 1.9). Eerst na de veroordeling van [appellant] door de voorzieningenrechter, die kennelijk nodig was (zie r.o. 1.11), en nadat [appellant] de beperkende voorwaarden met betrekking tot de training van Tornaxs P heeft laten varen, heeft [geïntimeerde] de training van het paard - daarover zijn partijen het eens - hervat met ingang van 23 september 2009.
3.7 Waarom [geïntimeerde] toen niet tevens de bedongen arbeid weer is gaan verrichten, kan zij naar het oordeel van het hof niet goed uitleggen. Natuurlijk was de sfeer gespannen: het hof kan [geïntimeerde] wel volgen in haar stelling dat de verstandhouding zodanig verslechterd was dat het "alles behalve prettig" was. Maar dat verklaart niet waarom [geïntimeerde] desondanks wél de training van Tornaxs P weer kon oppakken, maar níet de training van de overige paarden. De enige beletselen hiervoor waren de voorwaarden van [appellant] dat er meer structuur in het werk moest komen ('s ochtends stalwerkzaamheden en 's middags paarden trainen) en dat haar moeder, [moeder van geïntimeerde], niet langer welkom was op het bedrijf. Anders dan [geïntimeerde] ziet het hof niet in dat [appellant] met stalwerkzaamheden (ook) het uitmesten van de stallen bedoelde. Zoals [geïntimeerde] zelf stelt, wist [appellant] immers dat [geïntimeerde] allergisch is voor stro en maakte het uitmesten van de stallen geen deel uit van de bedongen arbeid, zoals hiervoor omschreven in r.o. 3.5.
3.8 Het hof ziet er niet aan voorbij dat vervulling van de door [appellant] gestelde voorwaarden een verandering zou betekenen ten opzichte van de situatie voordien, waarin [geïntimeerde] een grote mate van vrijheid bezat bij de invulling van haar werkzaamheden. De vraag is echter of het redelijkerwijs van [geïntimeerde] gevraagd kon worden om zich in zoverre aan te passen. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Dat [appellant] voorheen de teugels heeft laten vieren, doet er niet aan af dat hij op elk moment zijn gezag als werkgever kon uitoefenen - bijvoorbeeld door het geven van instructies over de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd - mits hij daarbij zou blijven binnen de grenzen van hetgeen tussen partijen als redelijk kan worden beschouwd. Naar het oordeel van het hof is [appellant] deze grenzen niet te buiten gegaan door meer structuur te willen aanbrengen.
3.9 Aan vorenstaande overwegingen verbindt het hof het oordeel dat het niet werken van [geïntimeerde] tot en met 22 september 2009 in redelijkheid voor rekening van [appellant] komt en het tijdvak van 23 september 2009 tot en met 30 november 2009 voor rekening van [geïntimeerde] blijft.
3.10 Het beroep van [appellant] op de overeenkomst van 23 juli 2009, zoals hiervoor aangehaald in r.o. 1.10, faalt. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de opschortende voorwaarde waaronder deze overeenkomst is aangegaan, namelijk dat de verkoop van
Tornaxs P aan [koper Tornaxs] door zou gaan, niet is vervuld. [appellant] heeft dit niet betwist, integendeel: in een brief van mr. Wensing van 18 september 2009
(prod. 6 bij de conclusie van antwoord) wordt gesteld dat [koper Tornaxs] niets meer van zich laat horen, zodat [appellant] ervan uit moet gaan dat hij het paard niet zal afnemen. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat de met de overeenkomst van 23 juli 2009 beoogde rechtsgevolgen, waaronder de beëindiging van het dienstverband zonder doorbetaling van loon per 1 september 2009, niet zijn ingetreden. De stelling van [appellant] dat aan de arbeidsovereenkomst in ieder geval per 1 september 2009 een einde is gekomen zonder doorbetaling van loon, gaat derhalve niet op.
slotsom
4.1 De slotsom luidt dat de grieven gedeeltelijk slagen. Het aangevallen vonnis zal worden vernietigd, behoudens de proceskostenveroordeling. Aangezien [appellant] in eerste aanleg niet heeft gedupliceerd, moeten die kosten voor zijn rekening worden gelaten.
4.2 [appellant] zal op na te melden wijze worden veroordeeld tot betaling van het salaris over het tijdvak van 14 juli 2009 tot en met 22 september 2009. Uitgaande van de specificatie van de vordering van [geïntimeerde], waarvan de juistheid door [appellant] niet is betwist, stelt het hof het salaris over september 2009 naar evenredigheid (over 16 van de 22 werkdagen) vast op € 677,17 incl. vakantietoeslag. De vordering tot betaling van niet-opgenomen vakantiedagen komt niet voor toewijzing in aanmerking voor het tijdvak na 22 september 2009. Na aftrek van 4½ dag à € 28,30 zal deze vordering voor het overige als onvoldoende gemotiveerd betwist worden toegewezen. De nevenvordering tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat deze vordering niet kan worden toegewezen over de wettelijke rente over voormelde bedragen en waarbij het hof de veroordeling in navolging van de kantonrechter zal matigen tot 25%, hetgeen neerkomt op € 688,80 (bruto). De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, aangezien [geïntimeerde] heeft nagelaten een omschrijving te geven van gepleegde verrichtingen, anders dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak.
4.3 Omdat partijen in hoger beroep als over en weer (gedeeltelijk) in het ongelijk te stellen zijn te beschouwen, zal het hof de proceskosten van het appel op na te melden wijze compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van 4 mei 2010 waarvan beroep, behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling die wordt bekrachtigd;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van de volgende bedragen aan bruto salaris (incl. vakantietoeslag) over het tijdvak van 14 juli 2009 tot en met 22 september 2009:
- € 566,77 over juli 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 1 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- € 931,11 over augustus 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 1 september 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- € 677,17 over september 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 1 oktober 2009 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 580,15 (bruto) ter zake van niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 1 december 2009 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 688,80 (bruto) ter zake van de wettelijke verhoging;
compenseert de proceskosten tussen partijen in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en M.E.L. Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 juni 2012 in bijzijn van de griffier.