ECLI:NL:GHLEE:2012:BW7415

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.101.000/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen op buitenlandse reizen van een minderjarige in het kader van omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 31 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2011 te vernietigen, waarin een reisbeperking was opgelegd aan de vader. De vader, geïntimeerde, had het verzoek bestreden en verzocht om de reisbeperking te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over het kind, dat bij de moeder woont. De vader heeft het kind erkend en er zijn gewijzigde omstandigheden ten opzichte van eerdere uitspraken, waaronder de nationaliteit van het kind.

Het hof heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geoordeeld dat de reisbeperking, die de vader verbiedt om het kind buiten Europa mee te nemen, tot twee jaar na de datum van de beschikking moet blijven bestaan. Dit besluit is genomen in het licht van de zorgen van de moeder over mogelijke ontvoering naar Soedan, waar de vader oorspronkelijk vandaan komt. Het hof heeft de moeder aangemoedigd om, indien het onderlinge vertrouwen groeit, schriftelijke toestemming te geven voor reizen naar Soedan binnen deze periode. De beslissing van het hof houdt rekening met de kwetsbare situatie van het kind en de noodzaak voor een veilige en stabiele omgeving.

De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en het hof heeft opnieuw beslist dat de vader het kind alleen op buitenlandse reizen binnen Europa mag meenemen. De ouders zijn aangemoedigd om samen te werken aan het verbeteren van hun communicatie en het opbouwen van vertrouwen, in het belang van hun kind.

Uitspraak

Beschikking d.d. 31 mei 2012
Zaaknummer 200.101.000
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.T.N. Whiterod, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Th.A.H. van Blokland, kantoorhoudende te Amersfoort.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Groningen van 25 oktober 2011 (zaaknummer 123210 / FA RK 10-2948), waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 januari 2012, heeft de moeder verzocht, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, de beschikking van 25 oktober 2011 te vernietigen, althans voor zover deze wordt getroffen door de aangevoerde grieven en opnieuw beslissende te bepalen dat de vader [kind] elke tweede helft van de kerstvakantie bij zich kan hebben en het zelfstandige verzoek van de vader ten aanzien van het opheffen van de beperking om niet buiten Europa te reizen niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 maart 2012, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep af te wijzen voor zover het gaat om de reisbeperking ten aanzien van reizen buiten Europa en met referte ten aanzien van het hoger beroep betreffende de verdeling van de kerstvakantie in het kader van de omgangsregeling.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 31 januari 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), waarin de raad heeft aangegeven niet over informatie te beschikken (als reactie op een ambtshalve verzoek van het hof om informatie), een brief van 7 februari 2012 met bijlage (het proces-verbaal), een brief van 5 april 2012 met bijlage (productie K) van mr. Whiterod.
Voorts is binnengekomen een brief van 5 april 2012 met bijlagen (producties G, H, I en J) van mr. Whiterod. Het hof heeft ter zitting reeds aangegeven dat de producties I en J van deze bijlagen niet worden geaccepteerd, met als reden dat het niet de bedoeling is dat door middel van het indienen van opmerkingen door (één van de) partijen een extra schriftelijke ronde in de procedure wordt ingelast en ten aanzien van productie J op grond van het procesreglement een vertaling vereist is. Ook is nog binnengekomen een brief van 11 april 2012 met bijlagen van mr. Van Blokland. Ter zitting is aangegeven dat dit stuk op grond van het procesreglement te laat is ingediend en derhalve zal worden geweigerd, met uitzondering van productie 5 omdat die een reactie is op door de moeder ingediende stukken, die redelijkerwijs niet eerder aan het hof kon worden toegezonden. Daarnaast zijn ook de fax van 19 april 2012 met bijlage en de fax van 20 april 2012 met bijlagen van mr. Whiterod te laat ingediend en ook deze stukken zijn daarom buiten beschouwing gelaten.
Ter zitting van 20 april 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is [in 2000] [kind] geboren. De vader heeft [kind] erkend.
2. [kind] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij zijn moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag.
De overwegingen
3. De vader heeft zich in zijn verweerschrift gerefereerd ten aanzien van de door de moeder in hoger beroep verzochte wijziging met betrekking tot de verdeling in de kerstvakantie (in het kader van de vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [kind]). Het hof acht dit verzoek van de moeder toewijsbaar en in het belang van [kind], en het hof zal op dat punt overeenkomstig dat verzoek beslissen. In hoger beroep is derhalve tussen de ouders alleen nog de beperkende voorwaarde aan de omgangsregeling tussen de vader en [kind] in geschil, te weten dat de vader met [kind] slechts buitenlandse reizen binnen Europa mag maken.
4. Het hof overweegt ten aanzien van dit geschilpunt als volgt.
5. Vast staat dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden ten aanzien van de situatie in 2008 -toen de rechtbank Utrecht in haar beschikking van 5 maart 2008 de beperkende voorwaarde aan de omgangsregeling tussen vader en [kind] heeft opgelegd- onder meer gelet op het feit dat de man heeft gesteld dat hij en [kind] nu niet meer in het bezit zijn van de Soedanese nationaliteit.
6. Met betrekking tot de grief van de moeder dat de rechtbank de vader in zijn zelfstandig verzoek niet-ontvankelijk had moeten verklaren, althans dat verzoek had moeten afwijzen, volgt het hof de moeder niet. De grief kan niet slagen, nu in hoger beroep de zaak ter beoordeling aan het hof is voorgelegd en de moeder in de gelegenheid is gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking waarvan beroep kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. Aldus dient hetgeen de moeder op dit punt heeft gesteld, niet tot vernietiging van de bestreden beschikking te leiden.
7. Ter zitting is gebleken dat de moeder nog steeds angst heeft dat de vader [kind] op enig moment zal ontvoeren naar Soedan en dat de vader deze angst niet kan begrijpen omdat hij er voor zijn gevoel alles aan doet om die angst weg te nemen.
8. De moeder heeft aangegeven dat zij zich hiervoor tot een psycholoog heeft gewend en dat voor [kind] inmiddels speltherapie is gestart (onder meer vanwege zijn depressieve gevoelens, dyslexie en woedeaanvallen). Het hof ziet het als een positieve ontwikkeling dat beide ouders bij deze therapie zullen worden betrokken en dat zij daardoor mogelijk stappen voor de toekomst kunnen zetten. De ouders hebben aangegeven bereid te zijn om -in het belang van [kind]- te werken aan het oplossen van het gebrek aan vertrouwen dat in de loop der tijd is ontstaan en aan de angst die de moeder heeft. Mogelijk lukt het de ouders daardoor op termijn (weer) om elkaar met meer vertrouwen tegemoet te treden en de onderlinge communicatie te verbeteren.
9. Anders dan de rechtbank acht het hof de opheffing van de reisbeperking onder de huidige omstandigheden nog te vroeg. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de leeftijd van [kind] en de kwetsbare periode waar hij nu in zit, zijn belang bij een veilige en stabiele omgeving op dit moment doorslaggevend dient te zijn. Het is begrijpelijk als de ouders als gevolg van verschillende culturen een andere beleving hebben van het begrip veiligheid, maar feit is dat er sprake is van een roerige en onvoorspelbare situatie in (en rondom) Soedan hetgeen ook blijkt uit het recente reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Bovendien speelt, zolang de angst van de moeder niet verminderd is, nog op de achtergrond mee dat Soedan geen partij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, waardoor de mogelijkheden om [kind] terug te krijgen naar Nederland bij een eventuele ontvoering zeer beperkt zouden zijn.
10. Het hof is daarom van oordeel dat de reisbeperking in ieder geval nog tot twee jaar na de datum van deze beschikking gehandhaafd dient te blijven en na die twee jaar kan komen te vervallen. Het hof merkt daarbij op dat -mocht in een eerder stadium het onderlinge vertrouwen in voldoende mate zijn gegroeid en de situatie in Soedan daartoe aanleiding geeft- het de moeder vrij staat om schriftelijke toestemming te geven zodat de vader binnen deze periode van twee jaar met [kind] af kan reizen naar Soedan.
11. Indien de ouders daar behoefte aan hebben, dan kunnen zij mogelijk nog met vragen terecht bij het Centrum Internationale Kinderontvoering (telefoonnummer: +31 (0)88 800 9000), ook al is Soedan geen partij bij Haags Kinderontvoerings-verdrag. Het Centrum Internationale Kinderontvoering kan over het algemeen bij angst voor c.q. dreigende internationale kinderontvoering actuele informatie, advies en begeleiding aan ouders bieden.
Slotsom
12. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de verdeling van de zorgtaken (de omgang) in de kerstvakantie betreft en voor zover het de opheffing betreft van de beperkende voorwaarde dat de vader [kind] slechts op buitenlandse reizen binnen Europa mag meenemen in het kader van de omgangsregeling;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat [kind] de eerste week van de kerstvakantie bij de moeder verblijft en de tweede week van de kerstvakantie bij de vader;
bepaalt dat de vader [kind] slechts op buitenlandse reizen binnen Europa mag meenemen in het kader van de omgangsregeling tot twee jaar vanaf de datum van deze beschikking en dat deze beperking alsdan komt te vervallen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 mei 2012 in bijzijn van de griffier.