ECLI:NL:GHLEE:2012:BW5307

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.365/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over de aard van de vordering aangaande een gemeenschappelijke steeg en de consequenties voor de inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 3 november 2010. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] de enig en volledig eigenaar was van een steeg tussen zijn perceel en dat van de buurman. [appellant] was in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiser in reconventie. Het hoger beroep was gericht tegen de verklaring voor recht die de rechtbank had gegeven.

[geïntimeerde] voerde in zijn memorie van antwoord aan dat het hoger beroep op grond van artikel 3:27 BW ingeschreven diende te worden in het rechtsmiddelenregister, omdat de verklaring voor recht bijzondere positieve kracht heeft. Het hof overwoog dat een vordering tot verklaring voor recht ook op basis van artikel 3:302 BW kan worden ingesteld, waarbij geen verplichting tot inschrijving in het register geldt. Dit leidde tot de vraag of [appellant] een verklaring voor recht op basis van artikel 3:27 BW of artikel 3:302 BW had gevorderd.

Het hof besloot [appellant] de gelegenheid te bieden om zich uit te laten over deze kwestie en verwees de zaak naar de rol voor het nemen van een akte. De beslissing van het hof hield in dat de zaak werd verwezen naar de rol van 5 juni 2012 voor het nemen van een akte door [appellant]. Voor het overige werd iedere beslissing aangehouden.

Uitspraak

Arrest d.d. 8 mei 2012
Zaaknummer 200.083.365/01
(zaaknummer rechtbank: 101601 HA ZA 09-1203)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.H. van Os, kantoorhoudende te Leusden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.A. Schuring, kantoorhoudende te Almelo.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 3 november 2010 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 januari 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 8 maart 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van 3 november 2010 gewezen onder nummer 101601 HA ZA 09-1203 tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde alsnog af te wijzen, dan wel haar toe te laten tot het bewijs van haar stellingen, subsidiair appellant toe te laten tot het bewijs van het tegendeel, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van zowel deze procedure als de procedure in eerst aanleg."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 3 november 2010, zonodig onder verbetering van de motivering, te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van het hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat hij enig en volledig eigenaar is van de steeg gelegen tussen zijn perceel en het aangrenzende perceel van zijn buurman. De rechtbank heeft deze verklaring voor recht gegeven en enkele vorderingen in reconventie van [appellant] afgewezen. Het door [appellant] ingestelde hoger beroep is geheel gericht tegen de gegeven verklaring voor recht.
2. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betoogd dat sprake is van een verklaring voor recht met bijzondere positieve kracht (art. 3:27 lid 1 BW). Daarom dient, aldus [geïntimeerde], het hoger beroep op de voet van art. 3:27 lid 2 BW te worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister bedoeld in art. 433 Rv, bij gebreke waarvan [geïntimeerde] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
3. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Een vordering tot verklaring voor recht dat [geïntimeerde] ‘enig en volledig eigenaar’ is van de steeg tussen de panden van partijen, kan worden gebaseerd op art. 3:27 BW. Omdat de inschrijving (art. 3:17 lid 1 onder e BW) van een op grond van art. 3:27 BW verkregen verklaring voor recht positieve werking heeft (de verklaring wordt tegenover derden-belanghebbenden vermoed juist te zijn) dient de dagvaarding waarbij hoger beroep wordt ingesteld tegen een vonnis als bedoeld in artikel 3:27 lid 1 BW te worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in art. 433 Rv. De weg van artikel 3:27 BW is echter niet exclusief waar het betreft de mogelijkheid tot het verkrijgen van een verklaring voor recht omtrent het bestaan van een recht op een registergoed (vergelijk Hof Arnhem 1 juli 2008, LJN: BG1502, NJF 2008, 482).
4. Een vordering tot verklaring van recht kan in een zaak als deze ook worden gebaseerd op art. 3:302 BW, waarbij in geval van hoger beroep geen verplichting tot inschrijving in het rechtsmiddelenregister geldt. De met toepassing van artikel 3:302 BW verkregen verklaring voor recht heeft echter geen positieve werking waardoor zij niet in de hiervoor bedoelde zin ook werkt tegenover derden-belanghebbenden. Zij bindt, nadat het betreffende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan alleen partijen en hun rechtsverkrijgenden tenzij uit de wet anders voortvloeit.
5. Het voorgaande brengt mee dat door uitleg moet worden vastgesteld of bedoeld is een verklaring voor recht uit hoofde van artikel 3:302 BW te vorderen (werkt alleen tussen partijen) dan wel (mede) een verklaring een verklaring voor recht als bedoeld in art. 3:27 BW die bijzondere positieve kracht heeft (werkt ook jegens derden-belanghebbenden).
6. [appellant] heeft zich dienaangaande nog niet kunnen uitlaten. Het hof zal hem daartoe de gelegenheid bieden en daartoe de zaak verwijzen naar de rol voor het nemen van een akte. Bij die gelegenheid kan [appellant] zich tevens uitlaten aangaande het door [geïntimeerde] onder 5 van haar memorie van antwoord ingenomen standpunt dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij het hoger beroep.
7. Voor het overige zal het hof iedere beslissing aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 5 juni 2012 voor het nemen door [appellant] van een akte als bedoeld in rechtsoverweging 6;
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 8 mei 2012 in bijzijn van de griffier.