ECLI:NL:GHLEE:2012:BW4833

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.033.446-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partijcomplicaties bij de verdeling van een nalatenschap tussen negen deelgenoten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen negen broers en zussen over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De moeder overleed op 1 december 2004 zonder testament, waardoor elk van de kinderen recht had op éénnegende deel van de nalatenschap. In eerste aanleg hebben de zeven kinderen, die niet de appellante zijn, een procedure aangespannen tegen de appellante en een van de broers, [broer 1], die in reconventie heeft geprocedeerd. De rechtbank Assen heeft in haar vonnissen van 12 juli 2006, 24 januari 2007, 2 april 2008 en 11 februari 2009, de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij [broer 1] de percelen aan [adres] toebedeeld kreeg voor een waarde van € 80.000,-. De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 februari 2009, waarbij zij een hogere waarde van € 130.000,- voor de percelen vorderde.

In hoger beroep heeft het gerechtshof vastgesteld dat de appellante de omvang van het appel heeft teruggebracht tot het vonnis van 11 februari 2009. De appellante heeft één grief opgeworpen, maar het hof oordeelt dat zij geen belang heeft bij het hoger beroep. Dit komt doordat de vordering die zij in hoger beroep instelt, niet eerder in eerste aanleg is ingesteld en zij niet de wederpartij was van [broer 1] in die procedure. Het hof concludeert dat het hoger beroep bij gebrek aan belang moet worden verworpen, en omdat het om een verstekzaak gaat, blijft een proceskostenveroordeling achterwege.

Uitspraak

Arrest d.d. 1 mei 2012
Zaaknummer 200.033.446/01
(zaaknummer rechtbank: 56906 / HA ZA 06-354)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna ook te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.G. Rissik, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats],
5. [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats],
6. [geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats],
7. [geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 12 juli 2006, 24 januari 2007, 2 april 2008 en 11 februari 2009, door de rechtbank Assen, alsmede bij beschikking van 31 januari 2007 van diezelfde rechtbank.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 mei 2009 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 24 januari 2007, 2 april 2008 en 11 februari 2009 met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 26 mei 2009.
Tegen [geïntimeerden] is verstek verleend.
In de memorie van grieven is de omvang van het appel teruggebracht tot het vonnis van 11 februari 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Assen d.d. 11 februari 2009 tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
A. aan [broer 1] worden toebedeeld de percelen aan [adres] voor een waarde van € 130.000,00;
B. de overige goederen en schulden worden verdeeld overeenkomstig productie 15 bij conclusie van antwoord in reconventie, waarbij nog in aanmerking dient te worden genomen:
a. een vordering op [geïntimeerden] ter grootte van de rente die op de ervenrekening zou zijn gegenereerd, indien van deze rekening niet de advocaatkosten van [geïntimeerden] zouden zijn betaald, over de periode vanaf betaling tot de verdeling van de nalatenschap van [overledene], op 1 december 2004 overleden;
b. de voor het overige op de ervenrekening gegenereerde rente over de periode vanaf 1 januari 2006 tot de verdeling van de nalatenschap van [overledene];
C. waarbij [broer 1] verplicht is aan geïntimeerden en appellante te voldoen een op basis van het vorenstaande door de hierna te benoemen notaris te berekenen bedrag wegens overbedeling;
D. Partijen te bevelen medewerking te verlenen aan verdeling van de nalatenschap van moeder;
E. Partijen te bevelen medewerking te verlenen van de levering van de in de nalatenschap van moeder betrokken goederen en schulden ten overstaan van notaris
[notaris] op de door de notaris te bepalen tijd en plaats;
F. Geïntimeerden te veroordelen in de kosten van deze procedure."
Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. De feiten
1.1. De rechtbank heeft bij vonnis van 24 januari 2007 een aantal feiten vastgesteld waartegen geen grieven zijn gericht en ten aanzien waarvan ook anderszins niet van bezwaren is gebleken. Het hof gaat, voor zover in hoger beroep nog van belang, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
1.2. De negen in eerste aanleg betrokken partijen zijn broers en zussen. Eén van hen ([broer 1]) woont op de voorheen aan de moeder van genoemde partijen in eigendom toebehorende percelen (hierna: de percelen). Nadat de vader van genoemde partijen reeds was overleden, is op 1 december 2004 ook de moeder overleden. Zij had geen testament en ieder der kinderen is voor éénnegende deel gerechtigd in haar nalatenschap.
2. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Het gaat in deze zaak om negen kinderen die twisten over de wijze van verdeling van de nalatenschap van wijlen hun moeder. In eerste aanleg waren twee van hen ([appellante] en [broer 1]) gedagvaard door de overige zeven kinderen. Door die zeven kinderen in conventie en door [broer 1] in reconventie zijn onderling afwijkende wijzen van verdeling gevorderd. [appellante] (appelante) heeft zich ten dele geschaard achter het standpunt van de groep van zeven (geïntimeerden, in eerste aanleg eisende partijen) De rechtbank heeft bij eindvonnis van 11 februari 2009, voor zover thans nog relevant, in conventie en reconventie beslist dat de percelen aan [broer 1] dienen te worden toegedeeld voor een waarde van € 80.000,- en dat deze verplicht is aan de overige deelgenoten een bedrag wegens overbedeling te betalen.
3. Het belang bij appel
3.1. In hoger beroep heeft [appellante] de zeven aanvankelijk eisende partijen gedagvaard. Zij vordert vernietiging van het eindvonnis en een wijze van verdeling te gelasten, waarbij de waarde van de aan [broer 1] toebedeelde percelen op € 130.000,- in plaats van € 80.000,- wordt bepaald. [broer 1] is niet in het hoger beroep betrokken.
3.2. Het hof stelt vast dat [appellante] in dit hoger beroep vernietiging van het bestreden eindvonnis en een bepaalde wijze van verdeling vordert. Deze vordering tot het gelasten van een bepaalde wijze van verdeling wijkt af van de vordering die in eerste aanleg door de groep van zeven ([geïntimeerden]) tegen [appellante] en [broer 1] was ingesteld. Daarmee is sprake van een zelfstandige vordering die [appellante] voor het eerst in hoger beroep instelt. Het is evenwel niet mogelijk om voor het eerst in hoger beroep een vordering in reconventie in te stellen. De omstandigheid dat de vordering materieel lijkt te stroken met wat de groep van zeven in eerste aanleg nastreefde, doet aan het vorenstaande niet af. Voor zover de rechtbank de groep van zeven in hun vordering niet heeft gevolgd, was het aan die groep om daarvan desgewenst appel in te stellen, hetgeen zij echter niet heeft gedaan.
3.3. Daar komt bij dat [broer 1] in het onderhavige appel door [appellante] niet is betrokken, hetgeen ook niet mogelijk is omdat [broer 1] in eerste aanleg niet de wederpartij was van [appellante]. Dit heeft weer tot gevolg dat het vonnis voor zover gewezen tussen de genoemde groep en [broer 1] kracht van gewijsde heeft gekregen, nu door deze partijen van het vonnis geen appel is ingesteld. [appellante] had wel partij kunnen zijn in het geschil tussen de groep van zeven en [broer 1], indien zij zich in eerste aanleg in het geschil tussen de groep van zeven en [broer 1] had gevoegd aan de zijde van de groep, of in die procedure was tussengekomen, hetgeen zij echter niet heeft gedaan.
3.4. Nu het hoger beroep tot inzet heeft een vordering van [appellante] toegewezen te krijgen en zij deze vordering in appel niet kan instellen, mist [appellante] belang bij het appel. De grief kan daarom onbesproken blijven. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat het hoger beroep bij gebrek aan belang moet worden verworpen. Nu het om een verstekzaak gaat, blijft een proceskostenveroordeling achterwege.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.A. Wind en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 mei 2012 in bijzijn van de griffier.