De vaststaande feiten:
1. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 21 april 2011 geen feiten vastgesteld. Het hof gaat uit van de navolgende feiten, die vaststaan als enerzijds gesteld en anderzijds niet gemotiveerd betwist, danwel blijkend uit niet betwiste stukken die door een van beide partijen in het geding zijn gebracht.
1.1 Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
1.2 Op 23 januari 2008 heeft de rechtbank te Assen bij vonnis onder rolnummer 48941 / HA ZA 04/809 de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap verdeeld, waarbij onder meer de voormalige echtelijke woning aan de vrouw is toegescheiden, onder bepaling dat zij de hypotheekschuld voor haar rekening moest nemen. In dat vonnis is tevens bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van Euro 212.263,75 dient uit te keren wegens overbedeling. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Ten aanzien van de voormalige echtelijke woning is onder r.o 2.10 bepaald:
De rechtbank zal de woning aan de vrouw toedelen voor Euro 675.000,00 waarbij zij de daarbij behorende hypothecaire schulden voor een bedrag groot (…) in totaal Euro 267.683,85 voor haar rekening dient te nemen onder de verplichting wegens overbedeling aan de man te voldoen een bedrag groot (…) Euro 203.658,07.
1.3 De woning is feitelijk nimmer op naam van de vrouw gesteld. Op 5 december 2008 is deze woning (executoriaal) verkocht in opdracht van de bank als hypotheekhouder.
1.4 Op 16 februari 2009 heeft de vrouw aan de rechtbank te Assen verzocht om benoeming van een rechter-commissaris om te komen tot een gerechtelijke rangregeling teneinde de opbrengst van de woning te verdelen. Op 20 november 2009 hebben partijen ten overstaan van de rechter-commissaris een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van hun geschil. Een deel van de opbrengst is aan ieder der partijen uitgekeerd en de notaris heeft nog een bedrag van Euro 83.848,20 in depot.
1.5 Partijen zijn in de vaststellingsovereenkomst het volgende overeengekomen, voor zover hier van belang:
1. "Partijen nemen in overweging dat de huidige procedure voortvloeit uit het geschil tussen partijen over de wijze waarop de executieopbrengst van hun voormalige echtelijke woning moet worden verdeeld en dat te dien aanzien van hun gezamenlijke crediteuren de rechter-commissaris in deze rechtbank een rangregeling heeft vastgesteld.
(…)
3. Partijen zijn het echter niet eens over de rechten en verplichtingen die zij jegens elkaar geldend kunnen maken en derhalve is tussen hen in zoverre in geschil gekomen het hetgeen resteert van de executieopbrengst tussen hen moet worden verdeeld. partijen hebben te dien aanzien ter comparitie alsnog overeenstemming bereikt, waartoe zij de navolgende afspraken hebben gemaakt.
(…)
6. Hetgeen na uitkering van voorgaande bedragen resteert zal door de notaris in depot worden gehouden, totdat partijen eensluidend hebben bericht dat het depot op de door hen aangegeven wijze kan worden uitgekeerd, dan wel dat uit een onherroepelijke uitspraak van de rechter volgt op welke wijze het depot kan worden uitgekeerd".