ECLI:NL:GHLEE:2012:BW2954

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.695-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke erkentenis en tekortkoming in contractuele verplichtingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 27 oktober 2010. [Appellante] had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak waarin de rechtbank had geoordeeld dat zij haar contractuele verplichtingen niet was nagekomen met betrekking tot de levering van een onroerende zaak aan [geïntimeerden]. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerden] toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.

In hoger beroep heeft [appellante] twee grieven ingediend. De eerste grief betrof de vaststelling door de rechtbank dat de koopovereenkomst was gesloten tussen [geïntimeerden] en [appellante]. [Appellante] stelde dat zij niet de verkoper was, maar dat een andere partij deze rol vervulde. De tweede grief betrof de conclusie van de rechtbank dat [appellante] tekort was geschoten in haar verplichtingen om de woning op tijd te leveren.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in haar vonnis een aantal feiten had vastgesteld die niet ter discussie stonden, met uitzondering van de eerste grief. Het hof oordeelde dat [appellante] in haar conclusie van antwoord de stelling van [geïntimeerden] had erkend dat zij de koopovereenkomst had gesloten, wat leidde tot een gerechtelijke erkentenis. Dit betekende dat [appellante] als verkoper moest worden beschouwd, ongeacht de materiële waarheid.

Het hof concludeerde dat beide grieven van [appellante] faalden. De gerechtelijke erkentenis was niet herroepen en [appellante] had erkend tekort te zijn geschoten in haar verplichtingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 17 april 2012
Zaaknummer 200.085.695/01
(zaaknummer rechtbank: 102614/HA ZA 10-133)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. P.P.A. van Rossum, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. M.R. Bartels, kantoorhoudende te Drachten.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 27 oktober 2010 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 januari 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 26 april 2011.
[appellante] heeft een memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
"opnieuw rechtdoende, om het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 27 oktober 2010, 102614/HZ ZA 10-133, te vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"het appèl van [appellante] afwijst, als zijnde ongegrond, niet ontvankelijk en/of onbewezen, en het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden op 27 oktober 2010 tussen partijen gewezen, zo nodig onder verbetering van gronden, bevestigt, met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit geding."
Ten slotte hebben [geïntimeerden] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 27 oktober 2010 onder 2 (2.1 tot en met 2.10) een aantal in deze zaak vaststaande feiten weergegeven. Hieromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, behoudens de vaststelling onder 2.1, waartegen grief 1 is gericht. Het hof verwijst voor de feiten naar het vonnis van de rechtbank, met in achtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerden] hebben [appellante] gedagvaard voor de rechtbank en betaling gevorderd van een contractuele boete en schadevergoeding, stellende dat [appellante] haar contractuele verplichting tot tijdige levering van een door haar aan [geïntimeerden] verkochte onroerende zaak niet is nagekomen. De rechtbank heeft die vordering toegewezen, met uitzondering van de mede gevorderde buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3. Grief 1 houdt in dat de rechtbank onder 2.1 ten onrechte heeft vastgesteld dat de koopovereenkomst is gesloten tussen [geïntimeerden] en [appellante] Niet [appellante] maar [appellante] was eigenaresse van de onroerende zaak en heeft deze aan [geïntimeerden] verkocht, aldus de toelichting op de grief.
Grief 2 houdt in dat de rechtbank onder 4 ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat [appellante] is tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis om de woning op 15 oktober 2009 in onverhuurde staat aan [geïntimeerden] te leveren. Dit oordeel is onjuist omdat [appellante] als verkoper optrad, aldus de toelichting op de grief.
4. In de toelichting op de grieven stelt [appellante] dat zij daarmee beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof stel echter vast dat de grieven deze strekking missen en uitsluitend als gezamenlijke noemer hebben dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat [geïntimeerden] de verkeerde partij in rechte hebben betrokken, namelijk [appellante] in plaats van [appellante] Alle overige oordelen van de rechtbank worden door de grieven immers niet zelfstandig bestreden.
5. Het hof stelt bij de beoordeling van de grieven het volgende voorop. In artikel 154 lid 1 Rv wordt bepaald dat een gerechtelijke erkentenis bestaat uit de erkenning van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een gerechtelijke erkentenis slechts kan worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd.
6. Wat betreft grief 1 is in dit verband het navolgende van belang.
In de conclusie van antwoord van [appellante] duidt zij zichzelf aan als “[appellante]” en erkent zij onder 3 ondubbelzinnig de stelling van [geïntimeerden] dat zij (“[appellante]”) met [geïntimeerden] de door deze partij gestelde koopovereenkomst heeft gesloten. Ook op andere plaatsen heeft zij de onderhavige stelling of daarop voortbordurende stellingen erkend.
7. Nu in de (toelichting op de) grief niet wordt betoogd dat deze gerechtelijke erkentenis wordt herroepen, omdat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd, faalt de grief.
8. Op grond van de gerechtelijke erkentenis moet het er in rechte voor gehouden worden dat [appellante] als verkoper is opgetreden, zelfs al is dat mogelijk niet de “materiële waarheid”.
9. Grief 2 bouwt voort op grief 1, in dier voege dat de tekortkoming wordt betwist omdat [appellante] geen verkoper zou zijn geweest. Nu grief 1 faalt en [appellante] in rechte wel als verkoper heeft te gelden, faalt grief 2 evenzeer. Daar komt bij dat [appellante] onder 11 van de conclusie van antwoord ondubbelzinnig de stelling van [geïntimeerden] heeft erkend dat zij (“[appellante]”) tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichting om uiterlijk op 24 oktober 2009 te leveren, zonder dat ook deze erkenning is herroepen. Het onderhavige verweer is gelet op het door [appellante] in eerste aanleg gestelde en de door haar in eerste aanleg ingenomen proceshouding (tevens) gedekt in de zin van artikel 348 Rv, althans heeft [appellante] het recht verwerkt dit verweer te voeren, althans is het voeren van dit verweer in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
De slotsom
10. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten (waarbij het aan de zijde van [geïntimeerden] te liquideren salaris advocaat wordt begroot overeenkomstig 1 punt in tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en € 1.158,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 april 2012 in bijzijn van de griffier.