16. Aan het vorenstaande doet niet dan wel onvoldoende af hetgeen [geïntimeerden] overigens tegen deze inperkende interpretatie van het woord “elders” heeft ingebracht. Het hof bespreekt deze verdere argumenten van [geïntimeerden] in het kort.
a. In de in 2006 door [appellante] afgegeven vrijwaringverklaring ziet [geïntimeerden] een aanwijzing voor een bij [appellante] bestaand besef dat [geïntimeerden] wel degelijk aanspraak op de toeslag zou hebben, indien [perceel X] werd betrokken in een uitruil ten einde zandwinning buiten het gebied mogelijk te maken. Hiertegenover heeft [appellante] opgemerkt dat [B en C] wensten dat [appellante] een dergelijke vrijwaring zou afgeven omdat dezen waren gestuit op de in het kadaster ingeschreven kwalitatieve verplichting tot het betalen van een toeslag en dat [appellante] bereid was deze vrijwaring te verschaffen om de transactie met [B en C] mogelijk te maken. Daarbij was [appellante], zo voert zij aan, niet bevreesd dat het afgeven van deze verklaring kon leiden tot het vestigen van een aansprakelijkheid die voordien – in haar opinie – niet bestond.
Het hof is van oordeel dat, mede vanwege deze toelichting, niet gezegd kan worden dat [appellante] door het enkele afgeven van de verklaring aansprakelijkheid voor de verschuldigdheid van de toeslag erkende.
b. [geïntimeerden] heeft gesteld dat niet begrijpelijk is wat het doel van de beperking zou zijn. Zij heeft erop gewezen dat zowel bij aankoop van zandwinningpercelen buiten het gebied als bij aankoop van zodanige percelen binnen het gebied (gevolgd door uitruil met het [X]perceel) [appellante] voor die zandwinningpercelen aan een derde extra zou moeten betalen; die derde zou immers vanwege bedoelde exploitatiemogelijkheden noch binnen, noch buiten het gebied genoegen willen nemen met slechts de landbouwprijs. Dit komt op zichzelf juist voor, maar betekent niet dat er voor [appellante] geen verschil zou zijn. Zo heeft [appellante] gewezen op de goede mogelijkheden voor de afvoer van zand binnen de vier wegen die een perceel binnen dat gebied voor haar aantrekkelijk maakte. Niet valt zonder meer aan te nemen dat zandwinningpercelen buiten het gebied over vergelijkbaar goede afvoermogelijkheden zouden beschikken of dat er overigens voor [appellante] geen verschillen zouden zijn.
c. [geïntimeerden] heeft voorts gewezen op de door [notaris] aan haar kenbaar gemaakte interpretatie. Deze berust echter, naar uit zijn brief blijkt, niet op mededelingen die partijen hem tijdens het onderhandelingsproces hebben gedaan. Het hof beoordeelt zijn interpretatie, naar uit het bovenstaande blijkt, als onjuist.
d. In een concept voor de akte van levering had nog gestaan: “elders (binnen het gebied)”, maar op aanwijzing van mr. Geene zijn in de leveringsakte de tussen haakjes geplaatste woorden niet opgenomen. Dit wijst op een bewuste duiding van “elders” naar percelen buiten het gebied, aldus [geïntimeerden].
Aan de tekstaanleveringen door mr. Geene in de periode tussen de datum van de koopakte en die van het transport lagen echter - ook volgens [geïntimeerden] - geen onderhandelingen ten grondslag over wat onder “elders” moest worden verstaan. Reeds daarom kan aan het vervallen van bedoelde woorden in de leveringsakte niet het door [geïntimeerden] gewenste gevolg worden verbonden. Bovendien blijkt uit de door mr. Geene aan het notariskantoor verzonden telefaxbericht d.d. 19 januari 1998 dat dit kantoor voor de tussen haakjes geplaatste woorden nog een alternatief zou aanleveren (mvg, prod. c). Dit is kennelijk niet geschied en het duidt daarom veeleer op een vergissing dan op een bewuste keuze dat bedoelde woorden zijn vervallen, zonder dat daarvoor in de plaats iets anders is geformuleerd. Dat het hier om een vergissing gaat, volgt naar het oordeel van het hof tevens uit de omstandigheid dat de hierboven onder 12 weergegeven formulering van de bankgarantie - óók in dezelfde leveringsakte opgenomen - uitdrukkelijk beperkt is tot uitruil binnen het gebied.
e. [geïntimeerden] stelt dat de “verminderingsbepaling” (hierboven o.a. onder 14 geciteerd) niet uitsluit dat na de vermindering de toeslag weer geldend zou zijn in een andere situatie. Het hof is van oordeel dat, indien dit werkelijk de bedoeling van partijen was, het voor de hand had gelegen deze bedoeling voor die andere situatie uitdrukkelijk te formuleren. Dit is echter niet geschied.
[geïntimeerden] wijst er voorts op dat deze verminderingsbepaling niet in de akte van levering is opgenomen. Het hof is van oordeel dat dit slechts is toe te schrijven aan de veranderde opzet van de koopprijs. In de koopakte was sprake van een totaalprijs en een vermindering tot de landbouwprijs, indien de voorwaarde niet zou intreden. In de leveringsakte is – naar uit voorafgaande correspondentie blijkt – om fiscale reden gekozen voor een andere benadering: ten einde niet reeds dadelijk voor een eventueel toekomstige toeslag overdrachtsbelasting verschuldigd te worden, is gekozen als prijs de landbouwprijs te benoemen met een toeslag onder de besproken voorwaarden. Het niet terugkeren van de verminderingsbepaling in de leveringsakte levert daarom niet het door [geïntimeerden] gewenste argument op.
f. Artikel 15.3 van de koopakte – hierboven onder 7 geciteerd – bevat volgens [geïntimeerden] een aanwijzing dat “elders” ook betrekking heeft op percelen buiten het gebied. Daarin is, aldus [geïntimeerden], immers sprake van toedeling (in plaats van het gekochte) van een perceel “in de ruilverkaveling [adres]”. Dit ruilverkavelinggebied is ruimer dan het gebied tussen de vier wegen; ook [de percelen A] liggen in dit gebied.
Naar het oordeel van het hof snijdt dit argument geen hout. De formulering doet er niet aan af dat partijen verwachtten – hetgeen blijkens de considerans van de leveringsakte de reden voor de transactie was – dat [perceel X] aan [appellante] c.q. haar rechtsopvolger zou worden toebedeeld. Met betrekking tot het gebied, waarin dit toe te delen perceel was gelegen – tussen de vier wegen – diende [geïntimeerden] zich te onthouden van het aantekenen van bezwaar tegen zandwinning. Deze onthoudingsplicht strekt zich naar de formulering van artikel 15.3 niet uit tot het gehele ruilverkavelinggebied.