Arrest d.d. 21 februari 2012
Zaaknummer 200.079.189/01
Zaaknummer rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen: 445403/10-3766
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V. h.o.d.n. Groene Land Achmea,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. Y. van Maarwijck, kantoorhoudende te Meppel.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 29 september 2010 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 december 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Achmea tegen de zitting van 11 januari 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 29 september 2010 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen onder zaaknummer 445403 tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar inleidende vordering niet ontvankelijk te verklaren, danwel haar vordering af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Achmea verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis, door de kantonrechter te Groningen op 29 september 2010 onder zaaknummer 445403 gewezen, te bekrachtigen, kosten rechtens."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De volgende feiten staan tussen partijen vast.
[appellant] is vanaf 1 januari 2006 voor de krachtens de Zorgverzekeringswet verplichte basisverzekering onder polisnummer 400908115 verzekerd bij (de rechtsvoorgangster van) Achmea.
2. In hoger beroep (memorie van grieven sub 15 e.v.) maakt [appellant] uitdrukkelijk bezwaar tegen de vaststelling door de kantonrechter dat de polisvoorwaarden van Achmea op de overeenkomst van toepassing zijn. Het hof zal de toepasselijkheid van deze voorwaarden dan ook niet op voorhand als vaststaand aannemen.
Het geschil
3. Het gaat in dit geding om het volgende. Achmea vordert - nadat zij in eerste aanleg haar eis gewijzigd heeft - een bedrag van € 2.258,82 in hoofdsom wegens achterstallige premiebetaling over de periode mei 2008 tot en met juni 2010, alsmede het onbetaald laten van een bedrag ad € 85,82 ter zake van zorgkostennota's. [appellant] voert tegen deze vordering een reeks van verweren. De kantonrechter heeft deze verweren verworpen en de vordering van Achmea toegewezen, behoudens voor zover het betreft de buitengerechtelijke incassokosten. In de memorie van grieven voert [appellant] meerdere gronden voor vernietiging van de beslissing van de kantonrechter aan (toelichting grief 1). Het hof zal deze gronden hierna behandelen.
Grondslag van de vordering
4. [appellant] voert aan dat hij de polis van de verzekering nooit heeft ontvangen, waaraan hij als rechtsgevolg verbindt dat er geen grondslag voor de vordering is.
5. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Grondslag van de vordering is de overeenkomst tussen Achmea en [appellant], De polis is geen constitutief vereiste daarvoor; zij dient slechts tot bewijs daarvan. Nu [appellant] het bestaan van deze overeenkomst - ook in hoger beroep (memorie van grieven sub 3) - erkent, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen.
6. [appellant] voert tevens aan dat de grondslag van de vordering onduidelijk is, nu zij wordt ingesteld door Achmea, terwijl hij destijds met Groene Land PWZ Achmea Zorgverzekeringen N.V. (hierna: Groene Land) heeft gecontracteerd.
7. Dienaangaande overweegt het hof dat Achmea met het overleggen van de fusieakte in eerste aanleg (bij repliek) voldoende heeft aangetoond, dat zij de rechtsopvolgster onder algemene titel van Groene Land is en dat deze rechtsopvolging onder algemene titel de verkrijging van de vordering van Groene Land op [appellant], alsmede de voortzetting van de overeenkomst met [appellant] omvat.
De polisvoorwaarden
8. Zoals eerder overwogen, ageert [appellant] tegen de vaststelling door de kantonrechter dat de polisvoorwaarden zijn overeengekomen. Hij voert daartoe aan dat uit niets blijkt dat de voorwaarden die als productie 6 bij repliek zijn overgelegd, de voorwaarden zijn die destijds vermeend zijn overeengekomen. Ook ontbreekt volgens [appellant] een stuk waaruit blijkt dat hij ooit met die polisvoorwaarden heeft ingestemd.
9. Achmea stelt dat zij de voorwaarden die op deze verzekering van toepassing zijn heeft overgelegd en voorts dat [appellant] daarmee impliciet heeft ingestemd door van de verzekering gebruik te maken.
10. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Krachtens de overeenkomst is [appellant] premie verschuldigd (art. 16 lid 1 Zorgverzekeringswet). Voor de verschuldigdheid van premie is niet vereist dat de polisvoorwaarden van Achmea tussen partijen gelden. Het hof kan de al dan niet toepasselijkheid van de polisvoorwaarden dan ook in het midden laten.
De hoogte van de premie/toezending van facturen en acceptgiro's
11. [appellant] voert aan dat niet vaststaat dat Achmea hem de hoogte van de verschuldigde premie jaarlijks heeft meegedeeld, zoals de kantonrechter overweegt. De kantonrechter trekt dan ook ten onrechte de conclusie dat [appellant] te allen tijde zelf verantwoordelijk blijft voor het betalen van de verschuldigde premies en dat daarvoor niet vereist is dat Achmea daarnaast nog maandelijks facturen en acceptgiro's toestuurt, aldus [appellant]. Voorts voert [appellant] aan dat hij onredelijk in zijn verdediging is geschaad doordat Achmea niet alle facturen heeft overgelegd. Hij kan nu niet nagaan of hij die nota's ooit heeft ontvangen en of hij die al dan niet heeft betaald, aldus [appellant].
12. Achmea stelt dat zij de hoogte van de premie maandelijks heeft meegedeeld, nu zij de maandelijkse nota's heeft gestuurd naar het adres waarop [appellant] - naar hij erkent - bij de gemeentelijke basisadminstratie staat ingeschreven. In eerste aanleg heeft zij bij repliek als voorbeeld de nota voor de maand december 2008 overgelegd. Tevens heeft Achmea twee betalingsherinneringen betreffende de maand juni 2008 respectievelijk juni/juli 2008 overgelegd. Achmea heeft aangeboden alle maandnota's over te leggen.
13. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat voor de verschuldigdheid van premie niet vereist is dat Achema maandelijks facturen toestuurt. Voorts is het hof van oordeel dat Achmea met het door haar in eerste aanleg bij repliek overgelegde overzicht voldoende heeft gespecificeerd om welke maandpremies het gaat.
14. Wat betreft het verweer van [appellant] dat hij onredelijk in zijn verdediging is geschaad doordat Achmea niet alle facturen heeft overgelegd, overweegt het hof als volgt.
Voor [appellant] moet het eenvoudig zijn om bijvoorbeeld in zijn bankafschriften na te gaan of hij bedragen aan Achmea heeft voldaan. Nu hij niet stelt dat, wanneer en welke (premie)bedragen hij heeft overgemaakt aan Achmea, gaat het hof aan het onderhavige verweer voorbij.
15. Nu de hiervoor besproken verweren falen en [appellant] de omvang van de vordering overigens niet betwist, staat daarmee de verschuldigdheid van het door Achmea gevorderde in hoofdsom vast.
16. Het vorengaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Achmea in hoofdsom ad € 2.258,82 toewijsbaar is.
17. Achmea heeft wettelijke rente gevorderd, die zij in de inleidende dagvaarding tot 11 februari 2010 heeft berekend op een bedrag van € 118,08 en overigens vanaf 11 februari 2010 vordert. Nadien heeft zij haar eis gewijzigd in een bedrag van € 2.258,82 in hoofdsom, waaronder maandpremies over de periode februari 2010 tot en met juni 2010, zonder dat zij daarbij haar rentevordering heeft aangepast. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de vervaldata van de betreffende premietermijnen.
18. Nu tussen partijen niet vaststaat dat de polisvoorwaarden van Achmea gelden en evenmin dat maandelijks facturen aan [appellant] zijn gestuurd, terwijl Achmea slechts één factuur en twee betalingsherinneringen heeft overgelegd, op basis waarvan niet kan worden vastgesteld vanaf welke datum [appellant] in verzuim is geraakt, zal het hof de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, zijnde 15 februari 2010, met dien verstande dat de wettelijke rente over de maandpremies over de periode november 2009 tot en met juni 2010 vanaf datum wijziging van eis, zijnde 23 juni 2010 zal worden toegewezen. Weliswaar heeft Achmea aangeboden meer facturen en aanmaningen over te leggen, maar dit schriftelijk bewijs had Achmea in een eerder stadium van de procedure uit eigen beweging dienen over te leggen (HR 19-3-1999, LJN: ZC2874, NJ 1999, 496). Het hof gaat dan ook aan dit aanbod van Achmea voorbij.
19. Slechts in zoverre slagen de grieven. Voor het overige falen zij.
20. Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant], in hoger beroep gedaan, als niet ter zake dienend.
De slotsom
21. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd, met dien verstande dat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 15 februari 2010 en de wettelijke rente over de maandpremies over de periode november 2009 tot en met juni 2010 vanaf 23 juni 2010 zal worden toegewezen, met vernietiging van het vonnis in zoverre.
[appellant] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld (1 punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 23 juli 2008 waarvan beroep, met dien verstande dat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 15 februari 2010 en de wettelijke rente over de maandpremies over de periode november 2009 tot en met juni 2010 vanaf 23 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, met vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Achmea tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en
€ 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.M.A. Wind en I. Tubben, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 februari 2012 in bijzijn van de griffier.