5. Het hof neemt de grieven 1 en 6 tot en met 9 in principaal appel tezamen.
Met de eerste grief betoogt [appellant] dat de kantonrechter bij de berekening van het achterstallig loon c.s. vanaf 1 januari 2005 ten onrechte is uitgegaan van het feitelijk betaalde salaris met 1 januari 2005 als startpunt.
5.1 Volgens [appellant] diende de kantonrechter ermee rekening te houden dat dit feitelijk betaalde salaris te laag was omdat [geïntimeerden] vanaf maart 2002 ten onrechte de krachtens CAO voorgeschreven loonsverhogingen niet hebben toegekend.
5.2 [geïntimeerden] hebben er bij memorie van antwoord, op zichzelf terecht, op gewezen dat een loonvordering na 5 jaar is verjaard.
5.3 Nu [appellant] voor het eerst bij brief van 2 maart 2009 heeft gesommeerd tot betaling, worden zijn eventuele loonaanspraken over de periode van vóór 2 maart 2004 getroffen door deze verjaring. Dat is evenwel iets anders dan de vraag, op welk salarisbedrag [appellant] per 1 januari 2005 krachtens de arbeidsovereenkomst en gelet op de ingeroepen CAO aanspraak had.
Partijen verschillen daarbij ook van mening over de vraag of is overeengekomen dat het toegekende salaris was gebaseerd op een 41-urige werkweek, dan wel of [appellant] voor de 4 vaste uren die hij per week méér werkte dan het aantal uren waarvan de CAO uitgaat, recht heeft op een vergoeding van overuren met een overwerktoeslag.
5.4 De grieven 6 tot en met 9 in principaal appel zijn gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering tot uitbetaling van 4 extra gewerkte uren per week vanaf april 2004 tot einde van het dienstverband. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat de CAO een minimumgarantie biedt en tevens bepaalt dat werknemers in de loonschalen 7, 8 en 9, die meer verdienen dan het maximum van hun loonschaal, geen recht hebben op compensatie van extra gewerkte uren. [appellant] verdiende meer dan het maximum van schaal 9 en had dus in beginsel geen recht op overuren, aldus de kantonrechter.
5.5 [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat zij bij vaststelling van het loon van [appellant] per 1 maart 2002 met hun accountant [de accountant] de CAO tot uitgangspunt hebben genomen en boven het maximum van schaal 9 zijn gaan zitten, zodat niet gezegd kon worden dat voor de overeengekomen 41 uur te weinig werd betaald. Ook [de accountant] heeft ter comparitie bij de kantonrechter een verklaring van die strekking afgelegd.
[appellant] betwist dat [geïntimeerden], zoals zij stellen, met hem deze salarisafspraak hebben gemaakt.
Hoewel partijen van mening verschillen over de door [appellant] beklede functie, heeft [appellant] niet gesteld dat het maximum van schaal 9 gelet op het niveau van zijn functie te laag zou zijn, uitgaande van 37 uur per week. Het hof neemt dit dan ook tot uitgangspunt bij de verdere beoordeling, nu [geïntimeerden] op hun beurt slechts hebben gesuggereerd dat in (de toegekende kop op) het maximum van schaal 9 al een aanzienlijke vergoeding voor meerwerk was verdisconteerd, gelet op de functie van [appellant], en zij daarvan geen concreet bewijs hebben aangeboden.
5.6 Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] zich, nog los van het feit dat de CAO daaraan voorwaarden stelt die niet zijn vervuld, niet mogen beroepen op de CAO-bepaling die mee zou brengen dat [appellant] geen recht heeft op compensatie van de 4 meeruren, indien hij al meer zou hebben verdiend dan het maximum van schaal 9. Die meeruren zijn immers structureel overeengekomen, zodat geen sprake is van overwerk. Dat geldt omgekeerd ook voor de claim van [appellant] op vergoeding van die meeruren op basis van overwerk met toeslagen. Partijen hebben een arbeidsovereenkomst gesloten met een arbeidsomvang die groter is dan waar de CAO van uitgaat. Een redelijke uitleg van die overeenkomst brengt daarom naar het oordeel van het hof mee dat [geïntimeerden] in ieder geval 41/37ste verschuldigd waren van het dan geldende maximum van schaal 9 (het eventueel door [geïntimeerden] betaalde meerdere derhalve buiten beschouwing gelaten). Indien blijkt dat [geïntimeerden] over enige maand meer aan loon zou hebben betaald, geldt dat hogere bedrag als het over die maand verschuldigde bedrag. Aldus wordt ook geen geweld gedaan aan de minimumgarantie die de CAO met betrekking tot de loonshoogte beoogt te bieden.
5.7 Het voorgaande brengt mee dat het hof de door [appellant] gevorderde posten voor achterstallig salaris en overuren (de posten onder a. en d. in overweging 2.1), samenvoegt en het nader daarvoor te berekenen bedrag toewijsbaar acht over de periode van 1 april 2004 tot en met juni 2009, voor zover [geïntimeerden] dat nog niet hebben voldaan.
Het hof zal eerst de andere grieven bespreken alvorens in te gaan op de nader te maken finale berekening.