ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6402

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.380/01 eindarrest
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het relatiebeding en schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de schending van een relatiebeding centraal. De appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Korvemaker, had een geschil met de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. D. Kneppel, over de gevolgen van deze schending. De feiten van de zaak betroffen een verkoopovereenkomst van 4 december 2007, waarbij de appellant een aantal panden had ingebracht. De geïntimeerde stelde dat de appellant niet het afgesproken aantal panden had ingebracht, wat leidde tot een geschil over de betaling van een restantbedrag van € 13.795,--. Tijdens de comparitie van partijen werd duidelijk dat de geïntimeerde schade had geleden door de schending van het relatiebeding door de appellant. Het hof oordeelde dat de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, maar dat deze wel geschat kon worden. De geïntimeerde had een schadebegroting gepresenteerd van € 39.064,05, maar het hof achtte deze berekening niet reëel. Uiteindelijk kwam het hof tot de conclusie dat de geïntimeerde recht had op een schadevergoeding van € 2.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 november 2008. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de beslissing in conventie en vernietigde het vonnis voor het overige. De kosten van de procedure in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 februari 2012
Zaaknummer 200.050.380/01
(Zaaksnr. kanton Leeuwarden : 261166\CV EXPL 08-7574)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B. Korvemaker, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. D. Kneppel, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 19 juli 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij bedoeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen is gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. [geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen bij akte stukken overgelegd.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Voorts met betrekking tot de grieven 2 t/m 5 in het incidenteel appel:
1. Ter comparitie is gebleken dat van het oorspronkelijk tussen partijen bij de verkoopovereenkomst van 4 december 2007 overeengekomen bedrag voor de inventaris (€ 15.000,--) en het bedrag dat [appellant] nog van [geïntimeerde] tegoed heeft op grond van het feit er 9 van de door [appellant] aangebrachte panden daadwerkelijk door [geïntimeerde] zijn verkocht ( 9 x € 1.200,-- oftewel € 10.800,--) daadwerkelijk € 12.005,00 is betaald, zodat uit dien hoofde nog een bedrag groot € 13.795,-- openstaat. Aan het niet betalen van het restant legt [geïntimeerde] ten verwere echter de stelling ten grondslag dat [appellant] niet de toegezegde 56 panden heeft ingebracht, maar slechts 29. Nu deze kwestie (die mede inzet is geweest van een tussen partijen gevoerde procedure in kort geding) op zich geen deel uitmaakt van het onderhavige geschil en [appellant] zelfs geen beroep op verrekening heeft gedaan, kan het geen rol spelen bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] in redelijkheid een beroep kan doen op schending van het relatiebeding.
2. Dat het feitelijk anders is gelopen dan partijen bij het sluiten van de verkoopovereenkomst voor ogen stond, moge zo zijn, doch moet worden toegeschreven aan onvoorziene omstandigheden, nu omtrent boos opzet aan de zijde van [geïntimeerde] niets concreets is gesteld, laat staan dat daarvan is gebleken, [geïntimeerde] heeft in dat verband de in toenemende mate stagnerende woningmarkt en de als gevolg daarvan achterblijvende omzet genoemd (conclusie van antwoord), hetwelk ook kan verklaren dat het Centrum voor Werk en Inkomen de gevraagde ontslagvergunning heeft verleend. [appellant] heeft deze – naar het oordeel van het hof alleszins plausibele - verklaring niet gemotiveerd betwist, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
3. Tegen die achtergrond valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] in redelijkheid geen beroep zou kunnen doen op het relatiebeding, temeer nu [appellant] – ook na de beëindiging van het dienstverband – onverkort recht bleef houden op een vergoeding van € 1.200,-- voor elke door hem aangebrachte woning die eventueel nog door [geïntimeerde] zou worden verkocht.
4. De incidentele grieven 2 en 3 treffen in zoverre doel.
5. [geïntimeerde] begroot de door hem tengevolge van de schending van het relatiebeding door [appellant] geleden schade op € 39.064,05. Aan deze begroting ligt de berekening ten grondslag als blijkend uit productie 8 bij de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie. Het gaat om de courtage die [geïntimeerde] zou hebben gemist als hij al de 13 panden die [appellant] nu in de verkoop heeft, of na zijn vertrek heeft gehad, zelf zou hebben verkocht ( € 49.864,05), minus hetgeen hij alsdan nog met [appellant] had dienen af te rekenen op basis van de op 4 december 2007 tussen partijen gesloten koopovereenkomst, te weten 9 x € 1.200,-- . Het hof acht deze berekening niet reëel. Zoals [geïntimeerde] ter comparitie heeft aangegeven, kan van de uiteindelijk na de verkoop van een huis te ontvangen courtage slechts 30 % als winst kan worden aangemerkt, hetgeen het hof – gelet op de werkzaamheden die een makelaar in de regel moet verrichten om een huis te verkopen – realistisch voorkomt en door [appellant] overigens ook is erkend. Uitgaande van dat percentage zou de als schade aan te merken gederfde winst over de (mogelijk) gederfde omzet slechts € 14.700,-- kunnen bedragen. Wanneer daarop de door [geïntimeerde] aan [appellant] (op grond van de koopovereenkomst) nog te vergoeden € 1.200,-- per verkochte woning in mindering wordt gebracht, resteert een bedrag van € 3.900,--.
6. Alhoewel [appellant] [geïntimeerde] door de schending van het relatiebeding feitelijk de mogelijkheid heeft ontnomen de 13 woningen in kwestie te verkopen, oordeelt het hof het, gelet op de stagnerende woningmarkt, bepaald niet waarschijnlijk dat alle dertien woningen ook daadwerkelijk door [geïntimeerde] zouden zijn verkocht. Niet ondenkbaar is immers dat –zoals ook ter comparitie door [appellant] is aangevoerd – enkele van de opdrachtgevers na verloop van tijd hun opdracht tot verkoop zouden hebben ingetrokken en vervolgens (deels) na enige tijd een verkoopopdracht aan een andere makelaar zouden hebben verstrekt. Van die woningen zou [geïntimeerde] dan de courtage zijn misgelopen, waartegen over staat dat hij [appellant] niet de contractuele vergoeding per verkochte woning zou hebben hoeven vergoeden.
7. Vastgesteld moet derhalve worden dat de door [geïntimeerde] geleden schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld op basis van alle door partijen aangedragen uitgangspunten. Het hof zal daarom de schade zelf bepalen, waarbij de componenten die niet kunnen worden vastgesteld, zullen worden geschat.
8. Op grond van het door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord/eis in reconventie als productie 8 overgelegde overzicht (waarvan de juistheid op zich niet door [appellant] is betwist), zou [geïntimeerde] bij verkoop van één van de 13 woningen in kwestie, gemiddeld € 3.835,-- aan courtage hebben ontvangen. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde] van de 9 woningen die door [appellant] bij gelegenheid van het sluiten van de verkoopovereenkomst zijn ingebracht er 5 daadwerkelijk zou hebben verkocht en dat de overige 4 onverkoopbaar zouden zijn gebleken, danwel dat de opdrachtgevers hun opdracht zouden hebben ingetrokken. Voor de overige 4 woningen, schat het hof dat percentage op de helft (2). [geïntimeerde] zou alsdan 7 x € 3835,-- oftewel € 26.845,-- aan courtage zijn misgelopen, hetgeen afgerond een winstderving oplevert van € 8000,--. Op dat bedrag zou dan in mindering strekken 5 x € 1.200,--, oftewel € 6.000,--. Het restantbedrag (€ 2.000,--) zal het hof in goede justitie begroten als de door [geïntimeerde] ten gevolge van de schending van het relatiebeding door [geïntimeerde] geleden schade. Over bedoeld bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 4 november 2008, zoals gevorderd en niet gemotiveerd betwist. Grief 5 in het incidenteel appel treft in zoverre doel.
Slotsom
9. Het vonnis van de kantonrechter, waarvan beroep, zal voor wat betreft de beslissing in conventie worden bekrachtigd.
Bedoeld vonnis zal, voor zover het in reconventie is gewezen, worden bekrachtigd ten aanzien van de opheffing van het beslag en voor het overige worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal de vordering van [geïntimeerde] worden toegewezen als hiervoor is aangegeven.
10. In het feit dat [appellant] in het principaal appel in het ongelijk wordt gesteld en [geïntimeerde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in het incidenteel appel moet worden aangemerkt (van zijn vordering wordt immers slechts een fractie toegewezen), vindt het hof aanleiding de kosten in reconventie in eerste aanleg te compenseren (daar is [geïntimeerde] immers ook in het gelijk gesteld voor wat betreft de opheffing van het beslag). Grief 4 in het incidenteel appel treft in zoverre doel. De kosten van de procedure in hoger beroep zal het hof volledig te compenseren.
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 7 juli 2009 voor zover in conventie gewezen;
bekrachtigt het vonnis d.d. 7 juli 2009 voor zover in reconventie gewezen, voor wat betreft de opheffing van het op de woning van [geïntimeerde] gelegde beslag en het onder de Friesland Bank gelegde derdenbeslag;
vernietigt bedoeld vonnis voor zover in reconventie gewezen voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag groot € 2.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2008 tot de dag der voldoening;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van de procedure in reconventie in eerste aanleg;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van de procedure in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.E.L. Fikkers en H. de Hek en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 februari 2012 in bijzijn van de griffier.