ECLI:NL:GHLEE:2012:BV3459

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.384/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontzetting van het gezag over een minderjarige in het kader van een omgangsregeling

In deze zaak heeft de vader verzocht om de moeder te ontzetten van het gezag over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]. De rechtbank Groningen had eerder, op 26 juli 2011, het verzoek van de vader afgewezen. De vader heeft in hoger beroep, ingediend op 17 augustus 2011, gevraagd om deze beschikking te vernietigen en zijn verzoek toe te wijzen. De moeder heeft het verzoek bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Tijdens de zitting op 21 december 2011 is de zaak behandeld, waarbij de vader werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Knobben, en de moeder door mr. W.Chr. de Roos. Bureau Jeugdzorg Groningen was ook aanwezig. De vader heeft aangegeven dat ontzetting uit het gezag noodzakelijk is om weer zicht te krijgen op het kind en een omgangsregeling te realiseren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en het kind inmiddels naar België zijn vertrokken, waardoor er geen zicht meer is op de opvoedingssituatie van het kind.

Het hof heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden, het in het belang van het kind is om eerst via een teruggeleidingsprocedure te trachten het kind weer in Nederland te krijgen. De moeder is 'ondergedoken' in België uit vrees dat het kind bij haar wordt weggehaald. Het hof heeft geconcludeerd dat het risico van ontzetting van het gezag de huidige patstelling niet kan doorbreken en dat dit niet in het belang van het kind is. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 31 januari 2012
Zaaknummer 200.092.384
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats vader],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.A. Knobben, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.Chr. de Roos, kantoorhoudende te Groningen,
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 26 juli 2011 heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de vader om de moeder te ontzetten van het gezag over de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren op [geboortedatum] in de gemeente [geboorteplaats], afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 17 augustus 2011, heeft de vader verzocht de beschikking van 26 juli 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de vader toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 september 2011, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en eventueel onder verbetering van de gronden, de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 22 augustus 2011 met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een brief van 19 september 2011 met bijlage (het proces-verbaal) van mr. Knobben, een brief van 28 september 2011 van BJZ, een fax van 13 oktober 2011 van mr. Knobben, een brief van 25 november 2011 met bijlagen van BJZ en een fax van 16 december 2011 van mr. Knobben.
Ter zitting van 21 december 2011 is de zaak behandeld (gelijktijdig met zaaknummer 200.095.274). Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. Knobben en mr. De Roos, en mevrouw Mulder namens BJZ. Mr. Knobben heeft ter zitting het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten, zoals neergelegd in de bestreden beschikking van de rechtbank, is geen grief ontwikkeld zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Na deze beschikking is nog komen vast te staan dat de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. Het is echter niet gelukt om [kind 1] in een pleeggezin te plaatsen doordat de moeder zonder overleg met [kind 1] is vertrokken en in België verblijft.
3. BJZ heeft hierdoor geen zicht meer op de opvoedingssituatie van [kind 1]. Er is een teruggeleidingsprocedure opgestart op verzoek van BJZ.
De overwegingen
4. De vader heeft ter zitting aangegeven dat de ontzetting uit het gezag noodzakelijk is om zo snel mogelijk weer zicht te krijgen op [kind 1] en om een omgangsregeling tussen hem en [kind 1] tot stand te brengen.
5. BJZ ondersteunt het verzoek van de vader niet en is van mening dat door middel van de teruggeleidingsprocedure getracht moet worden weer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie van [kind 1]. BJZ heeft daarbij aangegeven dat in het kader van de zogenaamde cross-bordermediation zoals bij deze procedures gebruikelijk is getracht kan worden met de moeder afspraken te maken om met [kind 1] terug te keren naar Nederland. Daarbij zou de inzet van een hulpverleningstraject met plaatsing van de moeder samen met [kind 1] in een instelling voor observatie en hulp een mogelijk bespreekpunt zijn.
6. Ingevolge artikel 1:269 BW eerste lid, kan op de daar genoemde gronden een ouder van het gezag over een kind worden ontzet wanneer dit in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof neemt bij de beoordeling of de maatregel in het belang van het kind noodzakelijk is, als uitgangspunt dat bij toepassing van een maatregel van kinderbescherming er sprake moet zijn van proportionaliteit.
7. Nu bij gelijktijdige beschikking van dit hof in zaaknummer 200.095.274 de door de rechtbank uitgesproken maatregel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] wordt bekrachtigd, dient gelet op voornoemd uitgangspunt eerst via deze maatregel getracht te worden [kind 1] weer in Nederland te krijgen, zicht te krijgen op haar opvoedingssituatie, de bedreiging in haar ontwikkeling op te heffen en het contact tussen [kind 1] en haar vader te herstellen.
8. Daarnaast is de moeder met [kind 1] naar België vertrokken en blijft zij daar 'ondergedoken' uit vrees dat bij terugkeer [kind 1] bij haar wordt weggehaald. De teruggeleidingsprocedure is inmiddels opgestart en de gebruikelijke cross-bordermediation zou mogelijk als resultaat kunnen hebben dat de moeder met [kind 1] terugkeert. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en de wijze van uitvoering hiervan zou bij deze mediation betrokken kunnen worden. Het hof ziet in het thans uitspreken van de maatregel van ontzetting van het gezag van de moeder een risico dat de huidige patstelling niet kan worden doorbroken. Dit is niet in het belang van [kind 1].
Slotsom
9. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vader afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, R. Feunekes en I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 januari 2012 in bijzijn van de griffier.