ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1973

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.021/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet-tijdige betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een spoedappel van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Het hoger beroep werd ingesteld op 4 november 2011, maar [appellant] voldeed niet tijdig aan de verplichting om het griffierecht te betalen. Volgens artikel 3 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de appellant verplicht om het griffierecht binnen vier weken na de eerste uitroeping van de zaak te voldoen. De termijn voor betaling was vastgesteld op 13 december 2011, maar het griffierecht werd pas op 16 december 2011 voldaan. Hierdoor was [appellant] in strijd met de wettelijke vereisten.

Het hof oordeelde dat, omdat [appellant] niet tijdig had betaald, [geïntimeerde] van instantie moest worden ontslagen, zoals bepaald in artikel 127a lid 2 Rv. Het hof verwierp ook het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv, omdat er geen sprake was van een verschoonbare niet-tijdige betaling. Het hof benadrukte dat de vorderingen van [appellant] in hoger beroep ex nunc beoordeeld moesten worden, wat betekent dat de huidige situatie leidend is. De argumenten van [appellant] over de gevolgen voor de bodemprocedure over het gezag en hoofdverblijf van hun minderjarige dochter werden niet als voldoende hardheidsgrondslag erkend.

Ten slotte besloot het hof dat de proceskosten in het hoger beroep gecompenseerd zouden worden, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter M.M.A. Wind en de raadsheren R.A. Zuidema en R.A. van der Pol, en werd openbaar uitgesproken op 24 januari 2012.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 januari 2012
Zaaknummer 200.097.021/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister, kantoorhoudende te Almere,
die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Australië,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. S.G.B.M. Schönhage, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 7 oktober 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 november 2011 is door [appellant] hoger beroep "spoedappel" ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 november 2011.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd.
Vervolgens heeft [appellant] zijn zaak doen bepleiten door zijn advocaat ter zitting van 13 december 2011. Mr. S.G.B.M. Schönhage heeft bij faxbericht van 12 december 2011 bericht dat zij noch [geïntimeerde] ter zitting zouden verschijnen.
Daarop heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.
Het hof heeft kennisgenomen van het faxbericht van mr. Lesmeister van 16 december 2011 en van het faxbericht van mr. Schönhage van 21 december 2011.
De motivering van de beslissing
1. Op grond van artikel 3 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is appellant griffierecht verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dient hij ervoor zorg te dragen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het hof. Indien appellant het griffierecht niet tijdig heeft voldaan dient op grond van artikel 127a lid 2 Rv, dat op grond van artikel 353 Rv ook in hoger beroep van toepassing is, geïntimeerde van instantie te worden ontslagen, met veroordeling van appellant in de kosten.
2. De zaak is ter rolle van 15 november 2011 aangebracht. [appellant] is in de gelegenheid gesteld om het op 15 november 2011 geheven griffierecht binnen vier weken, ofwel uiterlijk op 13 december 2011, te betalen. Het griffierecht is voldaan op 16 december 2011.
3. Nu [appellant] niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zal [geïntimeerde] overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv van deze instantie worden ontslagen.
4. Het hof verwerpt het door [appellant] gedane beroep op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv. Dat [appellant] geen andere mogelijkheid meer heeft om het vonnis in eerste aanleg aan te tasten is geen reden voor toepassing van die clausule, omdat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een verschoonbare niet-tijdige betaling. Het hof wijst in dit verband nog erop dat in hoger beroep de vorderingen van [appellant] ex nunc, dat wil zeggen naar de huidige situatie, beoordeeld hadden moeten worden. Ook de stelling van [appellant] dat het voorlopig oordeel van het hof van belang is voor de bodemprocedure over de wijziging van het gezag en van het hoofdverblijf van hun minderjarige dochter, wat daar ook van zij, levert geen bijzondere hardheid op.
5. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten in het hoger beroep draagt.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
ontslaat [geïntimeerde] van deze instantie, en compenseert de proceskosten in het hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. M.M.A. Wind, voorzitter, R.A. Zuidema en R.A. van der Pol, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.