ECLI:NL:GHLEE:2012:BV1962

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.095.979/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van opzegging huurovereenkomst ter verwezenlijking van bestemmingsplan

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de geldigheid van de opzegging van een huurovereenkomst door de gemeente Dantumadiel en Stichting Thus Wonen. De opzegging was gedaan ter verwezenlijking van een bestemmingsplan dat betrekking had op het verhuurde. In kort geding was eerder geoordeeld dat de opzegging geldig was en werd ontruiming bevolen. De appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren, stelden hoger beroep in tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, dat op 5 oktober 2011 was uitgesproken.

De appellanten voerden acht grieven aan, maar het hof oordeelde dat de grieven niet meer inhielden dan wat reeds in eerste aanleg was aangevoerd en verworpen. Het hof onderschreef de motivering van de rechtbank en voegde hieraan toe dat er voldoende aannemelijk was gemaakt dat er behoefte bestond aan de uitbreiding van het bedrijventerrein, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Het hof stelde vast dat de ontruimingstermijn voor de rest van het gehuurde werd vastgesteld op 1 juni 2012, en dat de appellanten als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure werden veroordeeld.

Het hof bevestigde de beslissing van de voorzieningenrechter, maar wijzigde de ontruimingsdatum. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van de verhuurder en de huurder, vooral in het licht van bestemmingsplannen en de noodzaak tot ontruiming voor de verwezenlijking daarvan. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op huurovereenkomsten en bestemmingsplannen.

Uitspraak

Arrest d.d. 24 januari 2012
Zaaknummer 200.095.979/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
toevoeging,
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. D. van der Wal, kantoorhoudende te Buitenpost,
voor wie gepleit heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost,
tegen
1. Gemeente Dantumadiel,
gevestigd te Damwâld,
hierna te noemen: de gemeente,
2. Stichting Thus Wonen,
gevestigd te Dokkum,
hierna te noemen: Thus Wonen,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: de gemeente c.s.,
advocaat: mr. J. Werle, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. J. Werle, advocaat te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 5 oktober 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 oktober 2011 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de gemeente c.s. tegen de zitting van 25 oktober 2011.
De grieven zijn opgenomen in de appeldagvaarding. De conclusie van deze dagvaarding luidt:
"bij uitspraak, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 5 oktober 2011 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden te vernietigen en de vorderingen van geïntimeerden alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, dit met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Er is van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord is door de gemeente c.s., onder overlegging van een tweetal producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, sector civielrecht, van 5 oktober 2011 te bevestigen/bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Voorts heeft geïntimeerde een akte genomen en vervolgens heeft antwoordakte genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben acht grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.7 van het beroepen vonnis (waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht) is geen grief opgeworpen, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
2. Bij bedoeld vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellanten] veroordeeld om de schuur - partijen genoegzaam bekend - behorende bij het gehuurde aa[woonplaats], binnen 30 dagen na betekening van het vonnis - met alle zich daarin bevindende personen en zaken - voor zover die niet het eigendom van de gemeente zijn - te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en onder overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de gemeente te stellen.
3. Na betekening van bedoeld vonnis heeft [appellanten] de schuur ontruimd en deze is inmiddels gesloopt.
4. Bij bedoeld vonnis is [appellanten] eveneens veroordeeld om de rest van het gehuurde aa[woonplaats] uiterlijk 1 april 2012 - met alle zich daarin bevindende personen en zaken -voor zover die niet het eigendom van de gemeente zijn - te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en onder overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de gemeente te stellen. [appellanten] is voorts in de kosten van de procedure veroordeeld.
5. Grief I komt op tegen het feit dat de voorzieningenrechter - in weerwil van het bepaalde in artikel 7:271 lid 1 BW - zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De overige grieven (II tot en met VIII) leggen het geschil ten gronde in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Ze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Met betrekking tot de grieven II tot en met VIII:
6. Het hof leest in deze grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe.
7. Het hof acht van essentieel belang dat - naar onweersproken tussen partijen vaststaat - in het najaar 2009 tussen de colleges van Gedeputeerde Staten van alle (in Nederland gelegen) provincies, in deze vertegenwoordigd door de Vereniging Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 is gesloten. Naast intergemeentelijke samenwerking schrijft bedoeld Convenant ook voor dat de "SER-ladder methodiek" gehanteerd moet worden en dat daarbij het Transatlantic Market-scenario de basis vormt voor de raming van de uitbreidingsvraag voor bedrijventerreinen. In het kader van het SER-ladder onderzoek door de Grontmij is op 19 maart 2010 de vraag naar bedrijfsterreinen in de Noordoostelijke regio van Friesland in kaart gebracht. Zowel het Convenant als bedoelde SER-ladder onderzoek zijn door de gemeente c.s. als productie bij akte d.d. 15 november 2011 overgelegd.
Op pagina 22 van het bedoelde SER-ladder onderzoek staat onder het kopje “Gemeente Dantumadiel” onder meer:
“Per 01-01-2009 is er 4 hectare niet-terstond uitgeefbaar bedrijventerrein in de gemeente Dantumadiel. Het betreft hier het plan [adres] fase 2 en 3.”
8. Onder de kop "Afweging vraag en aanbod" is in het SER-ladder onderzoek onder 4.2.2 met betrekking tot de gemeente Dantumadiel het volgende opgenomen:
"De gemeente Dantumadiel heeft 4.1 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein. De komende 5 jaar bedraagt de vraag naar bedrijventerrein 5 hectare. De ruimtewinst die door herstructurering/intensivering in de gemeente is te behalen is circa 2 hectare. Indien op korte termijn de veronderstelde ruimtewinst behaald kan worden, is er voldoende aanbod om de vraag op te vangen."
9. Het hof acht voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de 4.1 hectare waarvan in de SER-ladder melding wordt gemaakt enkel de terreinen [adres] II en III betreft, welke tezamen het bestemmingsplan [woonplaats]-east vormen, hetwelk op 1 juli 2009 door de Raad van de gemeente Dantumadiel is vastgesteld. De door de gemeente c.s. ten pleidooie getoonde (en nadien bij akte overgelegde) tekeningen (welke in grote lijnen overeenstemmen met de tekeningen behorend bij het bestemmingsplan [woonplaats]-east, zoals deze door de gemeente c.s. zijn overgelegd bij akte van 15 november 2011) laten duidelijk zien dat [adres] II en III samen een oppervlakte hebben van ruim 4.1 hectare. Dat er ook overigens in de gemeente Dantumadiel nog 4 hectare bedrijventerrein uitgeefbaar zou zijn is op geen enkele wijze door [appellanten] onderbouwd, laat staan gebleken. Het hof tekent hierbij nog aan dat in het door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) uitgebrachte rapport (opgemaakt ter advisering van de Raad van State in het kader van de procedure betreffende nut en noodzaak van het bedrijventerrein als bedoeld in het bestemmingsplan [woonplaats]-east) weliswaar wordt gesproken over uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein met 1.63 hectare, doch het is volstrekt onduidelijk waarop de StAB zich hierbij baseert. Bedoeld rapport is als productie overgelegd bij akte van 15 november 2011.
In ieder geval is tussen partijen niet in discussie dat het beroep dat [appellanten] tegen het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Dantumadeel van 1 juli 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan “[woonplaats]-east” hadden ingesteld bij beslissing d.d. 19 januari 2011 door de Raad van State ongegrond is verklaard. Dat het bij het bestemmingsplan “[woonplaats]-east” zou gaan om uitbreiding met 1.63 ha van reeds eerder inbestemde bedrijfsterreinen, wordt weliswaar door [appellanten] (in de toelichting op grief IV) gesteld, maar mist, behoudens de hiervoor geciteerde volstrekt onduidelijke vermelding in het StAB rapport, elke feitelijke onderbouwing.
10. [appellanten] hebben er in hun akte d.d. 29 november 2011 nog op gewezen dat volgens de definities zoals deze zijn te vinden in bedoeld SER-ladder onderzoek (pagina 18) het bij “niet-terstond uitgeefbaar bedrijventerrein” gaat om een bedrijventerrein waarvoor GS wel goedkeuring hebben gegeven, of een bestemmingsplan beschikbaar is, voor de bestemming bedrijventerreinen, maar die niet direct voor uitgifte geschikt zijn, zodat op pagina 22 van bedoeld rapport het niet kan gaan om de 4.1 ha in kwestie. Wat daar verder ook van zij, het doet niet af aan de hiervoor getrokken conclusie, nu in de bedoelde passage ondubbelzinnig wordt aangegeven dat het bij de bedoelde 4 ha gaat om het plan [adres] 2 en 3, welk plan op dat moment in voorbereiding was en op 1 juli 2009 is vastgesteld door de Raad van de gemeente Dantumadiel.
11. Met betrekking tot de vraag of genoegzaam aannemelijk is gemaakt dat voldoende behoefte bestaat aan de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein heeft de Raad van State in zijn uitspraak van 19 januari 2011 een positief antwoord gegeven, zulks op basis van de destijds beschikbare informatie, verstrekt zijdens de gemeente Dantumadeel. Dat zich nadien potentiële gegadigden hebben afgemeld en nieuwe potentiële gegadigden hebben aangemeld (zoals door de gemeente c.s. bij memorie van antwoord aangegeven), ligt gegeven het tijdsverloop alleszins voor de hand, nu – zolang de onderhavige geschillen niet definitief zijn beslist – onzeker blijft in hoeverre en wanneer de bestemming ook daadwerkelijk kan worden gerealiseerd.
Zoals door de voorzieningenrechter onder 4.3 van het beroepen vonnis terecht is overwogen, dient de toetsing door de burgerlijke rechter of voldaan is aan de voorwaarde dat de ontwikkeling van de gemeente tot verwezenlijking van de bestemming noopt, volgens vaste rechtspraak een marginale te zijn (zie onder meer HR 03-01-1997, LJN: ZC2236).
In het licht van hetgeen de Raad van State dienaangaande heeft overwogen, het feit dat de concrete belangstelling vanuit het bedrijfsleven voor vestiging op het nieuw bestemde bedrijventerrein geen statisch gegeven is en hetgeen dienaangaande door de gemeente c.s. bij memorie van antwoord in de reactie op grief VII is aangevoerd (hetwelk niet gemotiveerd door [appellanten] is betwist) acht het hof het voorshands voldoende aannemelijk dat er behoefte bestaat aan bedoelde bedrijfsterreinen, zodat in zoverre aan bedoelde voorwaarde is voldaan.
12. Het onderscheid dat de gemeente Dantumadiel heeft gemaakt in de bedrijfsbestemmingen BI ([adres] III)en BII ([adres] II) ligt, nu het beroep van [appellanten] tegen het betreffende bestemmingsplan door de hoogste bestuursrechter is verworpen, niet meer ter beoordeling aan de burgerlijke rechter voor. Op basis van het bestemmingsplan zou het blijven wonen van [appellanten] op de huidige locatie met zich brengen dat binnen een straal van 50 meter rond de woning van [appellanten] de krachtens de bestemming toegestane zwaardere bedrijfsactiviteiten niet mogelijk zou zijn, zodat het bestemmingsplan in zoverre niet zal kunnen worden verwezenlijkt als de woning waarin [appellanten] wonen zou blijven staan. Ook in zoverre geldt dat de verwezenlijking van de bestemming noopt tot opzegging van de huurovereenkomst.
Met betrekking tot grief I:
13. De grief komt op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om in weerwil van het bepaalde in artikel 7: 272 lid 1 BW zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
14. [appellanten] zien er aan voorbij dat bedoeld artikel is geschreven met het oog op de beslissing ten gronde en derhalve niet in de weg staat aan toewijzing van een provisionele vordering als waarvan in casu sprake is. Nu tegen hetgeen de voorzieningrechter heeft overwogen en beslist ten aanzien van het spoedeisend belang van de gemeente c.s. bij de gevorderde voorziening niet is gegriefd en niet is gesteld of gebleken dat het spoedeisend belang inmiddels aan de vordering van de gemeente c.s. is komen te ontvallen, is de grief vergeefs voorgesteld.
Slotsom
15. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen met dien verstande dat, gegeven het feit dat er inmiddels weer geruime tijd is verstreken, de ontruimingstermijn met betrekking tot de rest van het gehuurde (dus exclusief de schuur welke onder 5.1. van het dictum van het beroepen vonnis wordt bedoeld) zal worden bepaald op 1 juni 2012.
[appellanten] zullen, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 3 punten tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 5 oktober 2011, waarvan beroep voor zover daarbij de ontruimingsdatum onder 5.2 van het dictum is bepaald op uiterlijk 1 april 2012;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de ontruimingsdatum als onder 5.2 van het dictum van het beroepen vonnis bedoeld, vast op 1 juni 2012;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente c.s. bepaald op € 649,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.M. Rowel-van der Linde en D.H. de Witte en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 januari 2012 in bijzijn van de griffier.