Arrest d.d. 17 januari 2012
Zaaknummers 200.053.794/01 en 200.053.988/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak met zaaknummer 200.053.794/01 van:
[Reisburo],
gevestigd te [woonplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [Reisburo],
advocaat: mr. R. Lassche, kantoorhoudende te Enschede, voor wie gepleit heeft mr. E. Jacobson te Enschede,
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het voorwaardelijk incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
advocaat: mr. J.P.C. van Ruiven, advocaat te Enschede, die ook heeft gepleit
en in de zaak met zaaknummer 200.053.988/01 van:
Stichting Club van 10,
gevestigd te [woonplaats],
appellante in het principaal en geïntimeerde in het (deels voorwaardelijk) incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Club van 10,
advocaat: mr. J.P.C. van Ruiven, advocaat te Enschede, die ook heeft gepleit,
[Reisburo],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het (deels voorwaardelijk) incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [Reisburo],
advocaat: mr. R. Lassche, kantoorhoudende te Enschede, voor wie gepleit heeft mr. E. Jacobson te Enschede
in de zaak met zaaknummer 200.053.794/01:
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 29 juli 2009 door de rechtbank Almelo.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 oktober 2009 is door [Reisburo] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde 1] tegen de zitting van 19 januari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven, tevens akte vermeerdering van eis, luidt:
"te vernietigen het vonnis op 29 juli 2009 door de Rechtbank Almelo tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende appellante alsnog ontvankelijk jegens geïntimeerde te verklaren, en geïntimeerde te veroordelen aan appellante te betalen een bedrag ad € 77.642,-- alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.788,--, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW vanaf 6 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde 1] verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"Met conclusie (voor memorie van antwoord):
Bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. het door [Reisburo] ingestelde beroep te verwerpen en het vonnis, dat op 29 juli 2009 door de Rechtbank Almelo (onder zaaknummer 96102 HA ZA 08-822) tussen partijen is gewezen - zonodig onder ambtshalve aanvulling van de gronden - te bekrachtigen;
2. [Reisburo] te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
Met conclusie (in voorwaardelijk incidenteel appel)
Het vonnis van de rechtbank Almelo, tussen partijen gewezen onder zaaknummer 96102 HA ZA / 08-822 op 29 juli 2009 te vernietigen en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de door [Reisburo] ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen
II. [Reisburo] te veroordelen in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Door [Reisburo] is in het voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"tot afwijzing/ongegrondverklaring van de vorderingen in voorwaardelijk incidenteel appel."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
De grieven
[Reisburo] heeft in het principaal appel één grief opgeworpen.
[geïntimeerde 1] heeft in het voorwaardelijk incidenteel appel acht grieven opgeworpen.
in de zaak met zaaknummer 200.053.988/01:
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 29 juli 2009 door de rechtbank Almelo.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 oktober 2009 is door Club van 10 hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [Reisburo] tegen de zitting van 19 januari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de rechtbank Almelo, tussen partijen gewezen onder zaaknummer 96102 HA ZA / 08 822 op 29 juli 2009 te vernietigen en bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de door [Reisburo] ingestelde vorderingen alsnog af te wijzen;
II. [Reisburo] te veroordelen in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Bij memorie van antwoord, tevens akte vermeerdering van eis, is door [Reisburo] verweer gevoerd en (deels voorwaardelijk) incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"te vernietigen het vonnis op 29 juli 2009 door de Rechtbank Almelo tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende de Club van 10 wegens opgemelde gronden te veroordelen aan [Reisburo] te betalen een bedrag € 77.642,- alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.788,-, één en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over €89.158,- vanaf 6 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Club van 10 in de kosten van beide instanties, één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
Door Club van 10 is in het (deels voorwaardelijk) incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad (voor zover het punt 2 betreft):
1. het door [Reisburo] ingestelde voorwaardelijke incidentele bereop te verwerpen;
2. [Reisburo] te veroordelen in de kosten van het voorwaardelijke incidentele beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
De grieven
Club van 10 heeft in het principaal appel acht grieven opgeworpen.
[Reisburo] heeft in het (deels voorwaardelijk) incidenteel appel vier grieven opgeworpen.
De feiten
1. De vaststelling van feiten door de rechtbank onder a. tot en met k. is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het navolgende staat vast.
a. In verband met haar jubileum wenste de Club van 10 met haar leden, althans een deel daarvan, in mei 2008 een buitenlandse reis te maken. [geïntimeerde 1] heeft in verband hiermee contact opgenomen met [Reisburo].
b. Op 21 november 2007 laat [secretaresse van geïntimeerde 1], als secretaresse werkzaam voor [geïntimeerde 1], namens de Club van 10 aan [Reisburo] per e-mail weten dat New York de bestemming van de reis zal zijn. De vertrekdatum is 5 mei 2008 en de retourdatum 9 mei 2008. In het kader van de voorbereiding van de definitieve reis is tevens een voorreis door [geïntimeerde 1] en [X] gepland.
c. Op 4 januari 2008 zendt [Reisburo] in verband met de reis een offerte aan [secretaresse van geïntimeerde 1].
d. Begin januari 2008 heeft [Reisburo] een volledig programma aan [secretaresse van geïntimeerde 1] doen toekomen, alsmede informatie, met onder andere foto’s, omtrent het Waldorf Astoria Hotel.
e. Op 7 januari 2008 zendt [secretaresse van geïntimeerde 1] namens de Club van 10 een e-mail met onder meer de navolgende inhoud aan [Reisburo]: “Hierbij wil ik je laten weten dat we kiezen voor het Waldorf Hotel in combinatie met de vlucht van Lufthansa, vertrek vanaf Düsseldorf. (…)”
f. Op 15 januari 2008 zendt mevrouw [secretaresse van geïntimeerde 1] de definitieve lijst van de aangemelde leden (26) voor de reis naar New York aan [Reisburo].
g. Op 16 januari 2008 bericht [Reisburo] aan [secretaresse van geïntimeerde 1] dat zij definitief kamers bij het Waldorf Astoria Hotel zal boeken.
h. Bij e-mail van 8 februari 2008 bericht [secretaresse van geïntimeerde 1] onder meer het volgende aan [Reisburo]: “Bijgaand de definitieve beslissing inzake de Club van 10. - De groep zal verblijven in het Waldorf Astoria Hotel tijdens de reis in mei. (…)”
i. In de periode van 29 februari 2008 tot en met 6 maart 2008 vindt de voorreis door [geïntimeerde 1], [X] en hun respectievelijke echtgenotes plaats.
j. Op 6 maart 2008 neemt [geïntimeerde 1] vanuit New York contact op met [Reisburo] en deelt haar mede dat hij het Waldorf Astoria Hotel ongeschikt vindt voor de Club van 10.
k. Bij brief van 28 maart 2008 bericht [geïntimeerde 1] aan [Reisburo] onder meer:
” (…) willen wij u ook langs deze weg informeren dat wij de volledige boeking bij [Reisburo] bekend onder de naam Groepsreis Club van 10, inclusief de tickets annuleren. (…) De tickets zullen worden overgenomen door ATP Travel. (…)”
in de zaak met zaaknummer 200.053.794/01
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [Reisburo] heeft [geïntimeerde 1] tezamen met de Club van 10 gedagvaard voor de rechtbank te Almelo. Na vermindering van eis heeft [Reisburo] gevorderd – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde 1] en de Club van 10 hoofdelijk worden veroordeeld om aan [Reisburo] te betalen de somma van € 34.838,78, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.096,16, exclusief BTW, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en de Club van 10 in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft [Reisburo] in zijn vordering voor zover gericht tegen [geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen richt zich het onderhavige appel.
De vermeerdering van eis in hoger beroep
3. [Reisburo] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd. De eis luidt thans als hiervoor weergegeven onder het kopje “Het geding in hoger beroep”. Tegen deze eiswijziging heeft [geïntimeerde 1] geen bezwaar aangevoerd, terwijl het hof ook ambtshalve geen strijd aanwezig acht met de beginselen van een goede procesorde. Derhalve zal het hof recht doen op de gewijzigde eis.
De bespreking van de grief in het principaal appel
4. [Reisburo] baseert haar vordering (die primair strekt tot nakoming en subsidiair tot schadevergoeding) op een overeenkomst. Primair stelt zij dat dit geen reisovereenkomst is, maar een koopovereenkomst (aldus haar raadsman bij gelegenheid van de pleidooien). Zij stelt voorts dat de contacten bij het aangaan van deze overeenkomst verliepen tussen haar en (de secretaresse van) [geïntimeerde 1]. Zij stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde 1] daarbij zowel namens zichzelf handelde als namens de Club van 10 en dat beiden daarom hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst (inleidende dagvaarding onder 13).
5. [geïntimeerde 1] heeft dit bestreden en heeft aangevoerd dat voor [Reisburo] duidelijk was dat hij ([geïntimeerde 1]) in deze slechts door de Club van 10 belast was met de organisatie van de jubileumreis en dat een overeenkomst tussen [Reisburo] en de Club van 10 tot stand is gekomen waarbij [geïntimeerde 1] geen partij is.
6. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4 van het bestreden vonnis dienaangaande overwogen:
“De vordering van [Reisburo] jegens [geïntimeerde 1] zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. Voorop staat dat geen vormvoorschriften voor een volmacht zijn voorgeschreven, zodat ook een mondelinge machtiging de Club van 10 kan binden. Gelet op de bekrachtiging van de rechtshandelingen van [geïntimeerde 1] door de Club van 10 in de conclusie van dupliek gaat de rechtbank ervan uit dat [geïntimeerde 1] de Club van 10 rechtsgeldig mocht en kon vertegenwoordigen. Uit het voorgaande volgt eveneens dat er van een hoofdelijke aansprakelijkheid geen sprake kan zijn”.
7. [Reisburo] heeft onder het kopje “grieven” één (ongenummerde) grief tegen deze rechtsoverweging aangevoerd. Zij betoogt daarin (samengevat) het volgende: (i) [Reisburo] heeft alleen contact gehad met [geïntimeerde 1], (ii) voor [Reisburo] stond niet vast of [geïntimeerde 1] wel gerechtigd was namens de Club van 10 te handelen, (iii) [geïntimeerde 1] was immers geen bestuurslid van de Club van 10, (iv) [Reisburo] mocht verwachten dat [geïntimeerde 1] in ieder geval namens zichzelf maar waarschijnlijk ook namens de Club van 10 handelde, (v) eerst tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de Club van 10 de rechtshandelingen van [geïntimeerde 1] bekrachtigd, (vi) [Reisburo] heeft nimmer een schriftelijke volmacht van [geïntimeerde 1] of de Club van 10 ontvangen, (vii) [geïntimeerde 1] suggereerde wel dat hij namens de Club van 10 handelde maar hij heeft persoonlijk tot tweemaal toe een boeking gemaakt, (viii) ook al was [geïntimeerde 1] bevoegd namens de Club van 10 te handelen, dan is hij toch in privé aansprakelijk als de Club van 10 niet solvabel mocht blijken te zijn.
8. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden en dat een bevestigend antwoord op deze vraag niet wordt uitgesloten door de omstandigheid dat die ander wist dat degene met wie hij handelde, dit ten behoeve van een opdrachtgever deed (HR 11 maart 1977, NJ 1977, 521 (Stolte/Schiphoff)
9. Het hof stelt vast dat [Reisburo] zelf heeft gesteld:
“[geïntimeerde 1] heeft destijds [Reisburo] benaderd met het verzoek om eventueel de jubileumreis voor de Club van 10 te organiseren. [geïntimeerde 1] deelde aan [Reisburo] mee, dat hij en [X] in de activiteitencommissie van de Club van 10 zaten, en dat hij – [geïntimeerde 1] – namens de club van 10 mocht handelen.” (conclusie van repliek onder 3).
In hoger beroep stelt [Reisburo] in lijn daarmee:
[Reisburo] had alleen bij monde van [geïntimeerde 1] zelf vernomen, dat deze bevoegd was, zonder dat dit op enige wijze door de Club van 10 werd bevestigd.”
(memorie van grieven onder 12).
10. Naar het oordeel van het hof heeft [Reisburo] in het licht van haar eigen stellingen, waaruit volgt dat [geïntimeerde 1] aangaf namens de Club van 10 te handelen, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit, indien bewezen, kan volgen dat zij mocht begrijpen dat [geïntimeerde 1] naast de Club van 10 tevens zichzelf als partij bij de overeenkomst wenste te binden. Dit brengt mee dat [geïntimeerde 1] slechts dan jegens [Reisburo] gebonden is (in de zin van art. 3:70 BW), indien de Club van 10 met succes zou betwisten dat [geïntimeerde 1] haar rechtsgeldig mocht vertegenwoordigen en zij de rechtshandeling van [geïntimeerde 1] ook niet zou bekrachtigen. Hiervan is nu echter juist geen sprake.
Aan het bewijsaanbod van [Reisburo] komt het hof niet toe.
Het voorwaardelijk incidenteel appel
12. Het incidenteel appel is ingesteld onder de voorwaarde dat het principaal appel doel mocht treffen. Nu dat laatste niet het geval is, wordt aan het incidenteel appel niet toegekomen
De slotsom.
13. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [Reisburo] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (wat betreft het aan de zijde van [geïntimeerde 1] geliquideerde salaris van de advocaat te begroten op: 1 punt in tarief IV, waarbij het hof aantekent dat het pleidooi vrijwel uitsluitend betrekking had op de procedure tussen de Club van 10 en [Reisburo], waarin gelijktijdig het pleidooi plaatsvond) .
in de zaak met zaaknummer 200.053.988/01:
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
14. [Reisburo] heeft de Club van 10 tezamen met [geïntimeerde 1] gedagvaard voor de rechtbank te Almelo. Na vermindering van eis heeft [Reisburo] gevorderd – zakelijk weergegeven – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Club van 10 en [geïntimeerde 1] hoofdelijk worden veroordeeld om aan [Reisburo] te betalen de somma van € 34.838,78, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 mei 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 3.096,16, exclusief BTW, met veroordeling van de Club van 10 en [geïntimeerde 1] in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft deze vordering wat betreft de Club van 10 toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de wettelijke handelsrente (in plaats daarvan is de wettelijke rente ex art. 6:119 BW toegewezen). Tegen de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering keert zich het principaal appel. Het (gedeeltelijk voorwaardelijke) incidenteel appel is ingesteld met het oog op de hierna te bespreken eisvermeerdering en strekt voorts tot het alsnog toewijzen van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke handelsrente.
De vermeerdering van eis in hoger beroep
15. [Reisburo] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd. De eis luidt thans als hiervoor weergegeven onder het kopje “Het geding in hoger beroep”. Tegen deze eiswijziging heeft de Club van 10 geen bezwaar aangevoerd, terwijl het hof ook ambtshalve geen strijd aanwezig acht met de beginselen van een goede procesorde. Derhalve zal het hof recht doen op de gewijzigde eis.
De bespreking van de grieven
16. Met grief I in het principaal appel klaagt de Club van 10 dat de rechtbank in rechtsoverweging 2 ten onrechte heeft overwogen dat [Reisburo] 50% van de prijs aan New World Travel (hierna: NWT) heeft aanbetaald.
17. Het hof overweegt dat de rechtbank in rechtsoverweging 2 slechts (overigens correct) het standpunt van [Reisburo] weergeeft. De grief faalt dan ook. Daar komt nog bij dat de Club van 10 inmiddels heeft erkend dat [Reisburo] 50% van de prijs voor het hotel heeft aanbetaald aan NWT.
18. De voorwaardelijke grieven I en II in het incidenteel appel keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat (i) tussen partijen een reisovereenkomst in de zin van artikel 7:500, lid 1 aanhef en onder b BW tot stand is gekomen en (ii) dat die overeenkomst door de Club van 10 is opgezegd. Deze grieven zijn weliswaar ingesteld onder de voorwaarde dat een of meer grieven in het principaal appel slaagt c.q. slagen, doch hierna zal blijken dat aan die voorwaarde wordt voldaan. Daar komt bij dat de onvoorwaardelijk ingestelde grief IV in het incidenteel appel voortbouwt op het uitgangspunt dat nakoming kan worden gevorderd. Ook uit systematisch oogpunt verdient het aanbeveling thans eerst de rechtsverhouding tussen partijen onder de loep te nemen.
19. Volgens de Club van 10 is er sprake van een reisovereenkomst als bedoeld in voormeld wetsartikel. Volgens [Reisburo] is dat niet het geval. Desgevraagd heeft haar raadsman ter gelegenheid van de pleidooien aangegeven dat volgens hem sprake is van een koopovereenkomst.
20. Het gaat in deze om de vraag of tussen partijen een reisovereenkomst is gesloten, waarbij [Reisburo] als reisorganisator heeft te gelden. De uitleg van de begrippen "reisorganisator" en "reisovereenkomst" in art. 7:500 lid 1, aanhef en onder a en b, BW dient plaats te vinden in het licht van de aan de wettelijke regeling van de reisovereenkomst ten grondslag liggende richtlijn pakketreizen (richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten; hierna: de richtlijn).
Artikel 7:500 lid 1 luidt als volgt (onderstreping hof).
-1 In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. reisorganisator: degene die, in de uitoefening van zijn bedrijf, op eigen naam aan het publiek of aan een groep personen van te voren georganiseerde reizen aanbiedt.
b. reisovereenkomst: de overeenkomst waarbij een reisorganisator zich jegens zijn wederpartij verbindt tot het verschaffen van een door hem aangeboden van te voren georganiseerde reis die een overnachting of een periode van meer dan 24 uren omvat alsmede tenminste twee van de volgende dienste omvat:
1e vervoer,
2e verblijf,
3e een ander niet met vervoer of verblijf verband houdende, toeristische dienst die een significant deel van de reis uitmaakt.
c. reiziger:
1e de wederpartij van de reisorganisator
2e degene te wiens behoeve de reis is bedongen en die dat beding heeft aanvaard, of
3e degene aan wie overeenkomstig artikel 506 de rechtsverhouding tot de reisorganisator is overgedragen.
-2 Degene die in de uitoefening van zijn bedrijf als tussenpersoon optreedt van een niet in Nederland gevestigde reisorganisator, wordt jegens zijn wederpartij als reisorganisator aangemerkt.
21. In een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 april 2002 (C-400/00 Club-Tour) is als volgt geoordeeld:
i. Het begrip „pakket" in artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, moet aldus worden uitgelegd, dat het ook betrekking heeft op reizen die een reisbureau op verzoek en overeenkomstig de specificaties van een consument of een beperkte groep consumenten organiseert.
ii. Het in artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/314 gebezigde begrip „van tevoren georganiseerde combinatie" moet aldus worden uitgelegd, dat het combinaties van toeristische diensten omvat die worden vastgelegd op het moment waarop de overeenkomst tussen het reisbureau en de consument wordt gesloten.
22. Wat betreft het criterium “op eigen naam” heeft de Hoge Raad in een arrest van 11 juni 2010 RvdW 2010, 746 (LJN: BL8510) als volgt overwogen:
Dat iemand op eigen naam handelt betekent naar Nederlands recht dat hij zichzelf (en niet een ander) als partij verbindt de overeengekomen prestatie te verrichten. Dat betekent in een geval als het onderhavige dat een reisbureau op eigen naam een reisovereenkomst sluit, indien het reisbureau zichzelf jegens de reiziger verbindt tot het verschaffen van de overeengekomen reis, en aldus zelf partij is bij de reisovereenkomst. Of dit laatste het geval is hangt af van hetgeen zij jegens elkaar hebben verklaard en van hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (vgl. HR 11 maart 1977, LJN AC1877, NJ 1977, 521 m.nt. G.J.S.). Hoewel de richtlijn het begrip ‘op eigen naam’ als zodanig niet kent, laat deze ruimte voor het ‘op eigen naam’-criterium, omdat volgens art. 5 lid 1 van de richtlijn (en volgens de 18e considerans van de preambule) alleen de organisator en/of de doorverkoper ‘die partij zijn bij de overeenkomst’ tegenover de consument aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Het is dan ook niet in strijd met de door de richtlijn beoogde bescherming, dat een reisbureau dat op verzoek en initiatief van een klant diverse diensten van een of meer andere reisorganisaties boekt, niet onder het aansprakelijkheidsregime van de richtlijn valt ingeval het reisbureau niet zelf partij is bij de aldus gesloten overeenkomst(en) omdat het daarbij niet op eigen naam heeft gehandeld. Dat wordt niet anders indien, gelet op de uitspraak van het HvJEG van 30 april 2002 in de zaak Club-Tour/Garrido, C-400/00, Jur. 2002, I-04051, de diverse geboekte diensten tezamen een pakket in de zin van de richtlijn (kunnen) vormen. Ook in dat geval blijft beslissend of het reisbureau zelf partij is bij de overeenkomst, dat wil zeggen of het reisbureau zichzelf jegens de reiziger verbonden heeft tot het verschaffen van de diensten die tezamen een pakket vormen. Het is derhalve onjuist om op grond van de enkele omstandigheid dat een reisbureau op verzoek en initiatief van een reiziger verschillende toeristische diensten van andere reisorganisaties verkoopt of vastlegt, welke diensten tezamen een pakket in de zin van de richtlijn vormen, te concluderen dat het reisbureau de reisorganisator is als bedoeld in art. 7:500 lid 1, aanhef en onder a BW, dan wel dat het reisbureau partij is bij een reisovereenkomst als bedoeld in dat artikellid onder b.
23. In het onderhavige geval staat vast dat [geïntimeerde 1] zich namens de Club van 10 tot [Reisburo] heeft gewend in verband met het voornemen om ter viering van het jubileum van de Club van 10 een buitenlandse reis te maken. [Reisburo] profileert zich op haar website onder meer als volgt: “[Reisburo] onderscheidt zich met gespecialiseerde kennis van groepsreizen”. [Reisburo] werd benaderd met het verzoek de jubileumreis te organiseren (aldus [Reisburo] zelf sub 3 van haar conclusie van repliek). [Reisburo] noemt zichzelf in de stukken dan ook “de reisorganisatie” (conclusie van repliek onder 14). Voorts staat vast dat van de zijde van [Reisburo] diverse voorstellen zijn gedaan (zoals een Nijlcruise) en dat uiteindelijk is besloten met de Club van 10 een zesdaagse vliegreis naar New York te maken met vier overnachtingen in het Waldorf Astoria Hotel, waarbij [Reisburo] met behulp van haar agent ter plaatse een dag- en avondprogramma zou samenstellen. [Reisburo] heeft via haar agent in de V.S. kamers gereserveerd in het Waldorf Astoria Hotel en vliegtickets gereserveerd. Voorts is een zogenaamde voorreis ten behoeve van de heren [geïntimeerde 1] en [X] door [Reisburo] georganiseerd. Door [Reisburo] zijn boekingsbevestigingen aan [geïntimeerde 1] verzonden, waarin wordt gesproken over een “pakket arrangement” en waarin wordt verwezen naar de ANVR reisvoorwaarden (waarvan de toepasselijkheid echter door de Club van 10 is betwist).
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat [Reisburo] in overleg met de Club van 10 (vertegenwoordigd door [geïntimeerde 1]) een reis naar New York heeft samengesteld en heeft georganiseerd, bestaande uit onder meer een vliegreis en een verblijf in een hotel.
24. Ook [Reisburo] zelf stelt dat sprake is van een in opdracht en op aanwijzing van de reiziger geregelde reis (conclusie van repliek). Volgens haar is die overeenkomst echter geen reisovereenkomst in de zin van artikel 7:500 lid 1, aanhef en onder b BW.
25. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat de reis niet op haar eigen initiatief is samengesteld en vervolgens aan het publiek aangeboden. Daarmee miskent [Reisburo] evenwel de betekenis van de hiervoor genoemde uitspraak van het HvJEG van 30 april 2002 in de zaak Club-Tour/Garrido, C-400/00. Ingevolge die uitspraak dient ook een op verzoek van de reiziger samengesteld pakket van reisdiensten aangemerkt te worden als een van tevoren georganiseerde pakketreis.
In de tweede plaats stelt [Reisburo] dat zij in deze geen reisorganisator is maar reisbureau. Het hof is van oordeel dat in het licht van de hiervoor geschetste feiten de Club van 10 in beginsel mocht verwachten dat [Reisburo] zich in eigen naam verbond tot het verschaffen van de bedoelde reis. Aanwijzingen op grond waarvan de Club van 10 had behoren te begrijpen dat dit niet de bedoeling was van [Reisburo] zijn gesteld noch gebleken. In dit verband is nog van belang dat [Reisburo] NWT aanduidt als haar agent in de V.S. en niet andersom. Daar komt bij dat, voor zover [Reisburo] niettemin mocht bedoelen dat NWT in deze als reisorganisator optrad - omdat zij het verblijf en het dag- en avondprogramma en het vervoer vanaf de luchthaven zou verschaffen -, [Reisburo] ook zelf via de boeg van lid 2 van artikel 7:500 BW als reisorganisator zou hebben te gelden.
In de derde plaats heeft [Reisburo] aangevoerd dat de Club van 10 geen consument is in de zin van de richtlijn. Ook dat argument gaat niet op, omdat in de Nederlandse wetgeving is gekozen voor het begrip reiziger, waaronder mede wordt verstaan de wederpartij van de reisorganisator. In casu is dat de Club van 10.
26. Het hof komt tot de conclusie dat indachtig de hiervoor geformuleerde uitgangspunten in het onderhavige geval sprake is van een reisovereenkomst in de zin van artikel 7:500 lid 1, aanhef en onder b BW waarbij [Reisburo] heeft te gelden als reisorganisator in de zin van artikel 7:500 lid 1, aanhef en onder a BW. Dit brengt mee dat de bepalingen van Titel 7A van Boek 7 BW van toepassing zijn op de onderhavige reisovereenkomst tussen [Reisburo] en de Club van 10.
27. Daarmee komt het hof toe aan de beantwoording van de vraag of:
- de reisovereenkomst nog steeds geldt tussen partijen, zodat daarvan nakoming kan worden gevorderd (het primaire standpunt van [Reisburo], grief II incidenteel appel), dan wel:
- de reisovereenkomst is geëindigd door intreding van een overeengekomen ontbindende voorwaarde (het primaire standpunt van de Club van 10 grief II principaal appel), dan wel:
- de reisovereenkomst is opgezegd wegens niet aan de reiziger toe te rekenen omstandigheden (het subsidiaire standpunt van de Club van 10, grief III principaal appel), dan wel:
- de reisovereenkomst is opgezegd wegens aan de reiziger toe te rekenen omstandigheden (het subsidiaire standpunt van [Reisburo]).
28. Het hof stelt voorop dat de partij die stelt dat een overeenkomst onder ontbindende voorwaarde is aangegaan en dat die voorwaarde is vervuld, bij voldoende betwisting zowel het bestaan, als de inhoud en het vervuld zijn van de voorwaarde dient te bewijzen (HR 22 maart 2011, LJN BP6597).
29. Naar het oordeel van het hof heeft de Club van 10 in het licht van de e-mail van 8 februari 2008 als hiervoor geciteerd onder 1h onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat [Reisburo] moet hebben begrepen dat de boeking van het Waldorf Astoria Hotel voor mei 2008 wat de Club van 10 betreft niet definitief was, in dier voege dat de voorreis niet alleen was bedoeld om het dagprogramma in te vullen maar tevens om te bezien of het Waldorf Astoria Hotel aan de verwachtingen voldeed en dat, als dit niet het geval zou zijn, de boeking zou komen te vervallen. De enkele uitlating in de e-mail van 16 januari 2008 luidende “Tijdens het verblijf in het Waldorf zullen [X] en [geïntimeerde 1] het Waldorf nader bekijken” acht het hof daartoe onvoldoende, mede bezien de toon en inhoud van de latere e-mail van 8 februari 2008. Indien het opnemen van een ontbindende voorwaarde de bedoeling was van de Club van 10, dan had het op haar weg gelegen dit duidelijk met [Reisburo] te communiceren, opdat zij op haar beurt (via NWT) aan het Waldorf Astoria Hotel had kunnen duidelijk maken dat de boeking niet definitief was.
30. Ten aanzien van de vraag of de reisovereenkomst is geannuleerd (opgezegd) overweegt het hof als volgt.
31. Bij e-mail van 7 maart 2008 wordt namens [Reisburo] naar aanleiding van het daaraan voorafgaande telefoongesprek van 6 maart 2008 bericht aan [geïntimeerde 1]:
“Daarnaast heb ik nogmaals met mijn agent contact gehad inzake de annulering van het Waldorf Astoria Hotel maar zoals ik [geïntimeerde 1] ook al telefonisch heb doorgegeven bedragen de annuleringskosten 40%.”
Bij e-mail van 15 maart 2008 wordt namens [Reisburo] bericht aan [geïntimeerde 1]:
“Aangezien u uw annulering van het Waldorf Astoria hotel handhaaft, zullen de daarmee gepaard gaande annuleringskosten voor uw rekening komen”
Bij brief van 28 maart wordt namens [geïntimeerde 1] aan [Reisburo] geschreven:
“…dat wij de volledige boeking bij [Reisburo] bekend onder de naam Groepsreis Club van 10, inclusief de tickets annuleren”
Bij e-mailbericht van 31maart 2008 wordt namens [Reisburo] bericht aan [geïntimeerde 1]:
“…U heeft de hotelovernachtingen geannuleerd. (…) Verneem ik niet van u dan zijn ook de vluchten geannuleerd”
Weliswaar zijn er uit dezelfde periode ook andere schriftelijke uitlatingen namens [geïntimeerde 1] (die erop neer komen dat het bestaan van een boeking wordt ontkend) maar de grote lijn is toch dat [geïntimeerde 1] zich op het standpunt stelt dat de reis is geannuleerd (opgezegd) en dat uit de geciteerde correspondentie blijkt dat [Reisburo] dat heeft moeten begrijpen.
32. Aldus stranden grief II in het incidenteel appel (en de daarop gebaseerde vermeerderde eis) en grief II in het principaal appel.
33. Ten aanzien van de vraag of de opzegging van de reisovereenkomst aan de reiziger kan worden toegerekend in de zin van artikel 7:503, lid 2 BW overweegt het hof als volgt.
De Club van 10 heeft als redenen voor haar opzegging aangevoerd haar onvrede over het Waldorf Astoria Hotel en het door de lokale agent van [Reisburo] invullen van het dag- en avondprogramma (conclusie van antwoord 24 en volgende).
Voor wat betreft het dag- en avondprogramma heeft de rechtbank in rechtsoverweging 9 van het bestreden vonnis gemotiveerd waarom dit aspect niet een aan [Reisburo] toe te rekenen omstandigheid is in de zin van artikel 7:503, lid 2 BW. Hiertegen is geen grief aangevoerd, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Voor wat betreft het Waldorf Astoria Hotel stelt het hof voorop dat niet is weersproken de stelling van [Reisburo] dat in het telefoongesprek van 6 maart 2008 door [geïntimeerde 1] als reden voor opzegging uitsluitend is gesproken over de grootte en ouderdom van het hotel. Dienaangaande is het hof met [Reisburo] van oordeel dat dit aspecten zijn die de Club van 10 voorafgaand aan de boeking uit de door [Reisburo] verstrekte informatie en de website van het hotel bekend hadden kunnen en moeten zijn. Pas in een latere fase zijn namens de Club van 10 ook andere punten van onvrede over het Waldorf Astoria Hotel naar voren gebracht, te weten: een druppelende kraan, problemen met de warmwater voorziening, onprofessionele organisatie van het ontbijt en onpersoonlijke bejegening door de staf. Hoewel aangenomen moet worden dat ook deze latere klachten achteraf mede tot onderbouwing van de opzegging kunnen dienen (zoals dit in de rechtspraak ten aanzien van een beroep op ontbinding en opschorting is aanvaard), is het hof van oordeel dat het moment waarop deze klachten zijn geventileerd wel iets zegt over de mate waarin zij hebben meegespeeld bij de beslissing tot opzegging, in dier voege dat de onvrede over de omvang en grootte van het hotel en de invulling van het dag- en avondprogramma klaarblijkelijk als het meest zwaarwegend werd ervaren. Voorts overweegt het hof dat de juistheid van de aanvullende klachten door [Reisburo] is betwist.
Nu de onvrede over de grootte en ouderdom van het hotel alsmede die over de invulling van het dag- en avondprogramma het zwaarst woog maar niet terecht was, is het hof van oordeel dat de latere klachten, indien deze klachten al juist zijn en voor zover deze al niet eenvoudig te verhelpen waren, onvoldoende gewicht in de schaal leggen. Het hof komt dan ook evenals de rechtbank tot het oordeel dat de opzegging van de reisovereenkomst aan de reiziger kan worden toegerekend in de zin van artikel 7:503, lid 2 BW.
34. Daarmee faalt grief III in het principaal appel en is het subsidiaire standpunt van [Reisburo] gegrond.
35. Grief IV in het principaal appel houdt in dat de rechtbank bij het begroten van de schadevergoeding ten onrechte een bedrag van 40% van de hotelkosten voor rekening van de Club van 10 heeft gebracht.
36. Het hof stelt voorop dat de Club van 10 met zoveel woorden heeft erkend dat [Reisburo] contractueel verplicht is dit bedrag aan NWT te voldoen (aldus MvG 53). Dit blijkt ook uit het door [Reisburo] overgelegde contract tussen haar en NWT. Weliswaar heeft de Club van 10 enkele vraagtekens geplaatst bij dit contract, doch deze zijn door [Reisburo] opgehelderd, terwijl de Club van 10 aan haar vraagtekens ook geen rechtsgevolgen heeft verbonden. Met deze contractuele gehoudenheid van [Reisburo] tot betaling van 40% van de hotelkosten aan NWT heeft [Reisburo] de onderhavige schade voldoende onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De Club van 10 heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat NWT [Reisburo] deze schade in haar vermogen lijdt. Haar (te bewijzen aangeboden) stelling dat [Reisburo] de 40% hotelkosten (nog) niet aan NWT heeft voldaan impliceert immers nog niet dat NWT [Reisburo] niet aan haar contractuele verplichting zal houden. Het hof passeert dit bewijsaanbod dan ook als niet ter zake dienend.
37. Subsidiair, heeft de Club van 10 betoogd dat het aangaan door [Reisburo] van haar contractuele verplichting met NWT zodanig ongebruikelijk en onverantwoordelijk is dat de Club van 10 dit, mede gelet op de algemene voorwaarden van [Reisburo], niet hoefde te verwachten en dat het intreden van deze schade daarom ex artikel 6:101 BW (deels) voor rekening van [Reisburo] dient te blijven. Het hof acht deze stelling zowel feitelijk als juridisch onvoldoende onderbouwd. zodat het hof daaraan voorbij gaat. Overigens is merkwaardig dat de Club van 10 haar verweer mede baseert op algemene voorwaarden van [Reisburo] waarvan zij zelf de toepasselijkheid heeft bestreden en waarvan niet vaststaat dat deze tussen partijen zijn overeengekomen.
39. De grieven V en VI in het principaal appel houden in dat de rechtbank bij het begroten van de schadevergoeding ten onrechte de door [Reisburo] betaalde annuleringskosten voor de vliegtickets voor rekening van de Club van 10 heeft gebracht.
40. Aanvankelijk heeft de Club van 10 ontkend dat [Reisburo] annuleringskosten voor de vliegtickets heeft betaald, doch nadat [Reisburo] dit met stukken had gestaafd heeft zij die betwisting niet gehandhaafd.
41. Het centrale betoog van de Club van 10 komt erop neer dat, nadat duidelijk was geworden dat de bij [Reisburo] geboekte reis niet zou doorgaan, zijdens de door de Club van 10 aangezochte reisagent ATP aan [Reisburo] het aanbod is gedaan de vliegtickets over te nemen tegen de prijs die [Reisburo] voor de tickets aan de Club van 10 in rekening had mogen brengen en dat [Reisburo] dit onbegrijpelijkerwijs heeft geweigerd, waarmee zij deze schade aan zichzelf heeft te danken.
42. [Reisburo] betwist op zichzelf niet dat bedoeld aanbod is gedaan en dit blijkt ook uit het door de Club van 10 bij conclusie van antwoord overgelegde schrijven van ATP d.d. 23 oktober 2008. Voorts staat vast dat [Reisburo] als tegenvoorstel aan ATP heeft aangeboden dat zij de tickets kon overnemen, mits de Club van 10 25% van de annuleringskosten van het hotel zou betalen. Hiertoe was de Club van 10 evenwel niet bereid, waarna [Reisburo] de tickets niet (tegen betaling) aan ATP wenste over te dragen en de tickets uiteindelijk heeft moeten annuleren.
43. Dienaangaande overweegt het hof dat op zichzelf te begrijpen valt dat [Reisburo] heeft getracht om tot een totale deal inzake de volledige schade te komen toen het aanbod van ATP haar bereikte, doch dat niet valt in te zien waarom [Reisburo], toen dat niet haalbaar bleek, er niet voor heeft gekozen om in elk geval de vliegtickets over te dragen (voor de prijs die zij anders aan de Club van 10 in rekening had kunnen brengen), zodat zij in ieder geval in zoverre geen schade zou lijden. Waar [Reisburo] nog stelt dat onzeker was of wel betaald zou worden, kan het hof haar niet volgen, omdat zij had kunnen bedingen dat zij de tickets niet eerder zou overdragen dan na ontvangst van de betaling. Op de ten pleidooie gestelde vraag waarom niet daarvoor is gekozen, is van de zijde van [Reisburo] geen bevredigend antwoord gekomen.
44. Het hof is dan ook met de Club van 10 van oordeel dat [Reisburo] deze schade volledig aan zichzelf heeft te wijten en dat de Club van 10 hiervoor niet schadeplichtig is. De grief slaagt dan ook. Dit leidt ertoe dat op het toewijsbare bedrag een bedrag van € 17.530,40 dat [Reisburo] voor de vliegtickets aan schade had opgevoerd (memorie van antwoord in het principaal appel, tevens houdende incidenteel appel en akte vermeerdering eis onder 109) in mindering komt te strekken, alsmede een bedrag van € 791,- (zoals op zichzelf onweersproken is gesteld in de conclusie van antwoord onder 56). Derhalve resteert een bedrag van € 16.517,35.
45. De grieven VII en VIII van het principaal appel missen zelfstandige betekenis en behoeven dan ook geen bespreking.
46. Met grief III van het incidenteel appel komt [Reisburo] op tegen de afwijzing van de door hem mede gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het hof is evenwel van oordeel dat [Reisburo] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij andere kosten heeft gemaakt dan die ter instructie van de onderhavige zaak en waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. De grief faalt.
47. Met grief IV in het incidenteel appel klaagt [Reisburo] over de afgewezen wettelijke handelsrente. Deze grief bouwt voort op het verworpen standpunt van [Reisburo] dat zij nakoming kan vorderen van de overeenkomst tussen partijen. De grief is ongegrond.
De slotsom
48. Het principaal appel slaagt ten dele. Het bestreden vonnis zal (gedeeltelijk) worden vernietigd en de vordering van [Reisburo] zal als na te melden worden toegewezen. De Club van 10 blijft de in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand blijft. In het principaal appel zijn partijen over en weer in ongeveer gelijke mate in het (on)gelijk gesteld, zodat de kosten daarvan zullen worden gecompenseerd als na te melden.
Het incidenteel appel is ongegrond. [Reisburo] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten daarvan (wat betreft het aan de zijde van de Club van 10 geliquideerde salaris van de advocaat te begroten op de helft van 3 punten, dus: 1 ½ punt in tarief IV)
in de zaak met zaaknummer 200.053.794/01:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [Reisburo] en [geïntimeerde 1];
veroordeelt [Reisburo] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde 1] tot aan deze uitspraak op € 1.140,- aan verschotten en € 1.631,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
in de zaak met zaaknummer 200.053.988/01:
vernietigt het tussen [Reisburo] en de Club van 10 gewezen vonnis waarvan beroep, slechts in zoverre dat in het dictum onder 2 in plaats van het bedrag van € 34.838,75 wordt toegewezen € 16.517,35, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2008 tot aan de voldoening;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het principaal hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart het appel ongegrond;
veroordeelt [Reisburo] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de Club van 10 tot aan deze uitspraak op nihil aan verschotten en € 2.446,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, G. van Rijssen en H.M. Fahner, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 januari 2012 in bijzijn van de griffier.