Arrest d.d. 20 december 2011
Zaaknummer 200.089.006/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante] ,
gevestigd te Heerlen,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. H.Ch. Altmann, kantoorhoudende te Heerlen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 18 mei 2011 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 juni 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 28 juni 2011.
De conclusie van de appeldagvaarding, die tevens [appellante]'s grief bevat en waaraan een productie is gehecht, luidt:
"te vernietigen het vonnis d.d. 18 mei 2011 door de Rechtbank Leeuwarden sector Kanton, locatie Heerenveen, onder nr. 355409 CV EXPL 11-2150 tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te ontbinden, althans ontbonden te verklaren, de tussen partijen vigerende huurovereenkomst betrekkelijk de woonruimte aan [adres] te [woonplaats] en geïntimeerde te veroordelen om binnen drie dagen na het ten deze te wijzen arrest, het gehuurde te ontruimen en te verlaten en ontruimd te houden, met al het zijne en de zijnen en met afgifte der sleutels, ter algehele vrije beschikking van appellante te stellen, en appellante toe te staan om die ontruiming op kosten van geïntimeerde te laten uitvoeren door een daartoe bevoegde gerechtsdeurwaarder, indien geïntimeerde met voormelde ontruiming ingebreke mocht blijven, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, en tevens geïntimeerde te veroordelen om aan eiseres tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, des dat de een betaalt de ander bevrijd is, de som van € 2.261,11 (…) zijnde de huurachterstand t/m juni 2011, vermeerderd met de in prima gevorderde en toegewezen contractuele boete ad € 193,92, alsmede de betaling van een bedrag van € 489,02 (= de per 1.7.2011 geldende huurprijs) voor iedere ingegane maand die geïntimeerde nog van het onderhavige gehuurde gebruik zal blijven maken, althans niet ontruimd, ter algehele vrije beschikking van appellante zal hebben gesteld na 1 juli 2011, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2011 tot de dag der algehele voldoening over de hoofdsom der huurachterstand, zijnde de aangezegde datum en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instantiën."
Vervolgens heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft één grief opgeworpen, inhoudende dat de kantonrechter de door haar gevorderde ontbinding en ontruiming ten onrechte heeft afgewezen.
De beoordeling
de feiten
1.1 De hierna volgende feiten staan als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, in hoger beroep vast.
1.2 [appellante] verhuurt aan [geïntimeerde] en [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene]) woonruimte aan [adres] te [woonplaats] tegen een huurprijs van thans
€ 484,17 per maand, die bij vooruitbetaling verschuldigd is.
1.3 Bij brief van 11 april 2011 zijn [geïntimeerde] en [betrokkene] wegens een betalingsachterstand, die volgens [appellante] op die datum € 1.797,69 bedroeg, door [appellante] in gebreke gesteld en gemaand om dat bedrag binnen vijf dagen na de datum van de brief te betalen.
1.4 Op 14 april 2011 is door [geïntimeerde] en [betrokkene] € 504,92 aan [appellante] betaald.
1.5 [appellante] heeft [geïntimeerde] en [betrokkene] op 9 juni 2011 in rechte betrokken.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1 [appellante] heeft gevorderd - samengevat - ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en veroordeling tot betaling van € 1.486,69 aan achterstallige huur en contractuele boete, alsmede betaling van € 484,17 voor iedere ingegane maand die gedaagden nog in het gehuurde zullen verblijven na 1 mei 2011, vermeerderd met de wettelijke rente en proceskosten.
2.2. [geïntimeerde] en [betrokkene] zijn niet in rechte verschenen, zodat tegen hen verstek is verleend.
2.3 In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde afgewezen. [geïntimeerde] en [betrokkene] zijn door de kantonrechter veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 1.486,69, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.292,77 vanaf 17 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Tevens zijn [geïntimeerde] en [betrokkene] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van totaal € 524,81.
met betrekking tot de eiswijziging
3.1 [appellante] heeft bij dagvaarding in hoger beroep haar eis vermeerderd. Het hof ziet geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve, wegens strijd met de goede procesorde, buiten beschouwing te laten.
met betrekking tot de grief
4.1 Met haar grief komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de hoogte van de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde niet rechtvaardigt. Zij heeft hiertoe onder andere aangevoerd dat de huurachterstand op 6 juni 2011 inmiddels € 2.261,11 bedroeg.
4.2 Voor de beoordeling van de vordering en de grief van [appellante] heeft het hof meer informatie nodig. Uit de inleidende dagvaarding blijkt dat [betrokkene] de echtgenote van [geïntimeerde] is. Op grond van art. 7:266 lid 1 BW is de echtgenoot van een huurder van rechtswege medehuurder zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofd¬verblijf strekt. De vordering tot ontbinding en ontruiming is in eerste aanleg zowel jegens [geïntimeerde] als jegens [betrokkene] afgewezen. [appellante] heeft in hoger beroep echter alleen [geïntimeerde] gedagvaard en bij het hof is geen afzonderlijk appel van [appellante] tegen [betrokkene] bekend. Het hof neemt daarom vooralsnog aan dat de afwijzing van de vordering van [appellante] jegens [betrokkene] gezag van gewijsde heeft.
4.3 Indien [betrokkene] nog steeds de mede¬huurder van [geïntimeerde] is, heeft [appellante] mogelijk geen belang bij toewijzing in hoger beroep van de vordering tot ontbinding en ontruiming jegens [geïntimeerde]. Immers, ontbinding van de huurovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] betekent dat [betrokkene] op grond van art. 7:266 lid 3 BW van rechtswege huurder wordt. Zolang [betrokkene] op die titel rechtmatig in de woning kan verblijven, is ontruiming van haar echtgenoot [geïntimeerde] moeilijk voorstelbaar. Het hof verwijst in dit verband naar het arrest van 8 november 1991 (LJN: ZC0405), waarin de Hoge Raad overwoog dat indien de rechter uitspraak moet doen over een vordering die een processueel ondeelbare rechtsverhouding betreft waarover slechts kan worden beslist in een geding waarin alle bij die rechtsverhouding betrokkenen partijen zijn, voor de ontvankelijkheid van de vordering wel de eis geldt dat alle betrokkenen als procespartij in het geding worden geroepen, opdat zij in de gelegenheid zijn hun standpunt met betrekking tot die vordering kenbaar te maken.
4.4 [appellante] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op hetgeen hiervoor in de rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3 is overwogen.
4.5 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 17 januari 2012 voor het nemen van een akte door [appellante] als bedoeld in de rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.E.L. Fikkers en H. de Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 december 2011 in het bijzijn van de griffier.