ECLI:NL:GHLEE:2011:BU8975

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.086.723/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van vier minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De ouders zijn op 8 juni 2000 getrouwd, maar zijn begin 2008 feitelijk uit elkaar gegaan. De kinderen hebben in de periode na de scheiding bij de moeder gewoond, maar de vader heeft in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen. De rechtbank Assen had eerder bepaald dat de kinderen bij de moeder zouden blijven wonen, maar de vader was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend.

Het hof heeft de zaak op 27 oktober 2011 behandeld, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg aanwezig waren. De vader heeft verzocht om een zorgregeling waarbij de kinderen om de veertien dagen een weekend bij de moeder zouden verblijven. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds de scheiding bij de moeder hebben gewoond, maar inmiddels ook bij de vader en zijn nieuwe vrouw. De kinderen hebben zich goed ontwikkeld bij de vader, en het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen.

Het hof heeft ook benadrukt dat het van groot belang is dat de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen maximaal wordt gefaciliteerd. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming opgedragen om een onderzoek te doen naar de zorgregeling en hierover te rapporteren. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de belangen van de kinderen, die duidelijkheid en stabiliteit nodig hebben in hun woonsituatie. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vader vastgesteld, met de nadruk op het belang van contact met de moeder.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 december 2011
Zaaknummer 200.086.723
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W. Flipse,
kantoorhoudende te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procesadvocaat mr. E.G. Harderwijk,
kantoorhoudende te Groningen,
advocaat mr. J.V. van Ophem,
kantoorhoudende te Leeuwarden.
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudende te Assen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 9 februari 2011 heeft de rechtbank Assen het hoofdverblijf van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1998], [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [in 2000], [kind 3] (hierna: [kind 3]), geboren [in 2003], en [kind 4] (hierna: [kind 4]), geboren [in 2005], bij de moeder bepaald en een zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen vastgesteld, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 9 mei 2011, heeft de vader verzocht de beschikking van 9 februari 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat I) het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij hem wordt vastgesteld, II) er een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige kinderen wordt vastgesteld inhoudende dat de kinderen één weekend per veertien dagen van zaterdag na voetbal dan wel wanneer er geen voetbalcompetitie is van vrijdagmiddag uit schooltijd tot zondagavond 18.00 uur bij de moeder zullen verblijven, alsmede de helft van de schoolvakanties, III) kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 19 juli 2011, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de beschikking van 9 februari 2011 in stand te laten en het hoger beroep van de vader af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren met veroordeling van de vader in de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten van deze procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een brief van 12 mei 2011 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de
raad);
- een brief van 12 juli 2011 van BJZ;
- een faxbericht van 20 juli 2011 van mr. Van Ophem;
- een brief van 22 juli 2011 met bijlagen van mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed, een kantoorgenoot van mr. Harderwijk;
- een brief van 15 september 2011 met bijlagen van mr. Kroon-Jongbloed;
- een brief van 16 september 2011 met bijlagen van mr. Van Ophem;
- een brief van 11 oktober 2011 met bijlagen van mr. Kroon-Jongbloed;
- een brief van 13 oktober 2011 met bijlage van mr. Kroon-Jongbloed;
- een brief van 14 oktober 2011 met bijlagen van mr. Flipse, waarbij een wijziging van het verzoek is gedaan;
- een faxbrief van 18 oktober 2011 met bijlage van mr. Kroon-Jongbloed, tevens per gewone post verzonden;
- een brief van 19 oktober 2011 met bijlage van mr. Kroon-Jongbloed en
- een brief van 21 oktober 2011 met bijlagen van BJZ.
Zoals ter zitting reeds is meegedeeld zal het hof de bij brief van 14 oktober 2011
van mr. Flipse overgelegde productie 33 (persoonlijke reactie van de vader op het
verweerschrift van de moeder) buiten beschouwing laten. Het is niet de bedoeling
dat partijen een eigen schriftelijke ronde gaan creëren.
De minderjarige [kind 1] is op 26 oktober 2011 gehoord door een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 27 oktober 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Flipse;
- de moeder, bijgestaan door mr. Kroon-Jongbloed;
- de heer Martens, werkbegeleider bij BJZ;
- mevrouw F. Wijnholds, vestigingsmanager bij BJZ.
Mr. Kroon-Jongbloed heeft pleitaantekeningen overgelegd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de raad niet verschenen.
De beoordeling
De feiten
1. Partijen zijn op 8 juni 2000 met elkaar gehuwd. Begin 2008 zijn zij feitelijk uit elkaar gegaan. De kinderen zijn toen bij de moeder blijven wonen. Het huwelijk van partijen is op 29 augustus 2008 ontbonden door inschrijving op die datum van de echtscheidingsbeschikking van 13 augustus 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
2. Zowel de vader als de moeder heeft in september 2008 de rechtbank verzocht de
hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem respectievelijk haar te bepalen.
3. In kort geding zijn partijen op 16 januari 2009 overeengekomen dat de kinderen
voorlopig bij de moeder blijven wonen en dat de vader - kort gezegd - een
zorgregeling heeft. De voorzieningenrechter heeft de raad vervolgens verzocht
onderzoek te doen naar het hoofdverblijf van en de zorgregeling met de kinderen.
In afwachting van het raadsrapport heeft de kinderrechter bij beschikking van
18 maart 2009 aansluiting gezocht bij hetgeen partijen in kort geding zijn
overeengekomen.
4. De raad heeft op 8 april 2009 ambtshalve besloten het onderzoek uit te breiden
naar de opvoedingssituatie van de kinderen. De raad heeft op 20 april 2009 een
rapport uitgebracht. Daarin wordt geadviseerd de kinderen gedurende één jaar
onder toezicht te stellen van BJZ en de beslissingen over het hoofdverblijf en de
zorgregeling aan te houden voor de periode van een half jaar. Voorlopig dienen de kinderen bij de moeder te blijven en moet een voorlopige zorgregeling met de vader worden vastgesteld, aldus de raad.
5. Bij beschikking van 6 mei 2009 zijn de kinderen voor de duur van één jaar onder
toezicht gesteld van BJZ. De ondertoezichtstelling is tot op heden steeds verlengd.
6. Bij beschikking van 27 mei 2009 zijn de beslissingen over het hoofdverblijf en de
zorgregeling aangehouden in afwachting van de bevindingen van de raad in het
kader van de ondertoezichtstelling en is conform het advies van de raad een
voorlopige zorgregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld.
7. De raad heeft op 17 november 2009 een aanvullend rapport uitgebracht. Daarin is
geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder te bepalen en de
voorlopig vastgestelde zorgregeling met de vader definitief te maken.
8. Bij schrijven van 16 december 2009 heeft BJZ de rechtbank verzocht de
beslissing over het hoofdverblijf aan te houden. Volgens BJZ doet het raadsadvies
van 17 november 2009 onvoldoende recht aan de ingewikkeldheid van het
gezinssysteem en de belangen van partijen. BJZ acht een beslissingsgericht
onafhankelijk psychologisch onderzoek naar de kinderen en partijen noodzakelijk
om duidelijkheid te krijgen over de vragen wat in het belang van de kinderen is,
wat zij nodig hebben en wat voor hen de beste plek is om dit te krijgen. Bij
beschikking van 6 januari 2010 zijn de beslissingen over het hoofdverblijf en de
zorgregeling aangehouden in afwachting van het door BJZ te entameren
onderzoek.
9. BJZ heeft de rechtbank op 19 mei 2010 verzocht een machtiging tot uithuis¬plaat¬sing te verlenen ten aanzien alle kinderen. Bij beschikking van 27 mei 2010 is een dergelijke machtiging verleend tot 30 augustus 2010 voor [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. Deze machtiging is niet direct ten uitvoer gelegd. Met instemming van de moeder zijn alle kinderen op 17 juni 2010 bij de vader gaan wonen.
10. Bij vonnis in kort geding van 23 juni 2010 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de vader bepaald en is beslist dat er wekelijks een contact- en bezoekregeling is met de moeder in overleg met BJZ.
11. Op 22 november 2010 heeft mevrouw K. Chateau (hierna: Chateau), GZ-psycholoog, - voor zover hier van belang - een rapport uitgebracht van een ten aanzien van de moeder en de kinderen verricht forensisch psychologisch onderzoek. Chateau adviseert over te gaan tot forensische mediation om te onderzoeken of co-ouderschap in de toekomst haalbaar is. Tot die tijd dient de hoofdverblijfplaats bij de moeder te worden bepaald en moet een zorgregeling met de vader worden vastgesteld, aldus Chateau.
12. Bij de beschikking waarvan beroep is beslist als hiervoor vermeld onder "Het
geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het appel van de vader gericht.
Bij vonnis in kort geding van 15 februari 2011 is de uitvoerbaarheid bij
voorraad¬verklaring van de beschikking van 9 februari 2011 geschorst. Deze
beslissing is op 12 april 2011 in appel bekrachtigd.
13. BJZ heeft de moeder op 12 en 30 september 2011 schriftelijke aanwijzingen
gegeven tot tijdelijke schorsing van de zorgregeling tussen haar en de kinderen. De moeder heeft de kinderrechter verzocht beide aanwijzingen vervallen te verklaren op grond van artikel 1:259 lid 1 BW. Dit verzoek is ter zitting van 12 oktober 2011 behandeld. Ter gelegenheid daarvan hebben BJZ en de moeder afspraken gemaakt over de zorgregeling. Uiteindelijk zijn de kinderen op 21 oktober 2011 bij de moeder thuis geweest. De evaluatie van dit bezoek heeft op 26 oktober 2011 plaatsgevonden. De uitkomsten van deze evaluatie waren ten tijde van de zitting van het hof nog niet bekend.
De hoofdverblijfplaats
14. Partijen zijn begin 2008 feitelijk uit elkaar gegaan. Thans, bijna vier jaar later, is
het voor de kinderen nog steeds niet duidelijk bij wie zij mogen (blijven) wonen.
Sinds het uiteengaan van partijen hebben de kinderen eerst gedurende tweeënhalf
jaar bij de moeder in [woonplaats] gewoond en inmiddels wonen zij alweer anderhalf jaar
bij de vader en diens nieuwe vrouw in [woonplaats]. De moeder woont sinds eind vorig
jaar met haar partner in [woonplaats].
15. Partijen strijden al jarenlang over de verzorging en opvoeding van hun vier nog jonge kinderen. Deze strijd duurt nog immer voort. De verhouding tussen
partijen lijkt in de loop der tijd eerder slechter dan beter te zijn geworden. Zij
betichten elkaar over en weer van mishandeling van de kinderen en trekken
elkaars opvoedingscapaciteiten in twijfel. Partijen trachten ieder voor zich
betrokken hulpverleners, instanties en/of onderzoekers aan hun kant te krijgen.
16. Zowel de aanhoudende (juridische) strijd tussen de ouders als de onzekerheid over
hun hoofdverblijfplaats is niet goed voor de kinderen. De ontstane zorgen over de kinderen hebben zelfs tot een maatregel van kinderbescherming geleid. Het hof acht het van doorslaggevend belang dat thans rust en duidelijkheid komt in de woonsituatie van de kinderen. Zij moeten weten waar zij kunnen (blijven) wonen. Het hof gaat ervan uit dat het geven van een "definitieve" beslissing op het punt van de hoofdverblijfplaats de nodige rust en ruimte geeft voor alle partijen, met name voor de kinderen.
17. Voor het hof staat buiten kijf dat de kinderen gelet op de huidige situatie niet
direct bij de moeder kunnen wonen. De inmiddels 13-jarige [kind 1] heeft in zijn
verhoor van ernstige bezwaren daartegen doen blijken. Uit de stukken komt ook
naar voren dat [kind 2] en [kind 3] problemen ervaren met de aanpak van de moeder in
haar thuissituatie. Voorts ziet het hof geen reden te twijfelen aan de opvoedings-situatie bij de vader. De kinderen hebben het daar goed naar hun zin en ont¬wikkelen zich naar behoren. Daarom zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader worden bepaald.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
18. Het hof hoopt door duidelijkheid te scheppen over de hoofdverblijfplaats van de
kinderen ruimte te creëren voor het bewerkstelligen van een uitgebreide
zorg¬regeling met de niet-verzorgende ouder, in dit geval de moeder. Het is
van belang dat alle betrokken partijen inzetten op een zo optimaal mogelijke
verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen. Om een
en ander in goede banen te leiden zal het hof een raadsonderzoek gelasten.
19. Iedereen die bij de zorgregeling tussen met de moeder en de kinderen betrokken is, moet deze maximaal faciliteren. Zo moet de vader zijn medewerking verlenen aan contact tussen de moeder en de kinderen, dient de moeder te onderkennen dat de kinderen problemen ervaren in haar thuissituatie en dient BJZ zich te beraden op zijn eigen positie. Dit laatste omdat de neutraliteit van BJZ al langere tijd ter discussie staat, hetgeen zij ook zelf heeft onderkend, maar waarmee vooralsnog niets mee is gedaan. Aldus heeft iedere betrokken partij zijn eigen taak en verantwoordelijkheid om in het belang van de kinderen een zo uitgebreid mogelijke rol voor de niet-verzorgende ouder te realiseren. De raad kan daarbij een coördinerende rol vervullen.
20. Dat ingezet moet worden op een maximale rol van de moeder in de verdeling van
de zorg- en opvoedingstaken baseert het hof mede op de uitkomst van het onderzoek van Chateau. Daaruit komt naar voren dat de kinderen met beide
ouders een hechtingsrelatie hebben en dat zij met beide ouders graag contact
willen. Indien besloten wordt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij een van
beide ouders te bepalen, dient er in de ogen van Chateau intensief contact met de
andere ouder te zijn.
21. De conclusie van Chateau dateert van november 2010. Hoewel de kinderen toen
al geruime tijd bij de vader woonden, waren zij op dat moment (nog) positief betrokken op beide ouders. De afwijzende houding van (met name) [kind 1] richting de moeder is kennelijk dus vooral ontstaan in het afgelopen jaar. Desondanks dient het streven te zijn om weer toe te werken naar de vroegere gezonde relatie van de kinderen met de ouders.
22. In de visie van Chateau is het van belang dat de ouder bij wie het hoofdverblijf
wordt bepaald, tenminste enig vermogen heeft zich te verplaatsen in de ander en
tenminste enige reflectie heeft op het eigen functioneren. Het hof onderschrijft
deze visie en benadrukt dat hier een taak voor de vader ligt. Een dergelijke
houding van de verzorgende ouder is uitermate belangrijk voor de kinderen.
23. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De raad zal worden opgedragen om de in het belang van de kinderen maximaal mogelijke zorgregeling tussen de moeder en de kinderen te onderzoeken, en het hof hieromtrent te rapporteren en te adviseren.
Slotsom
24. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1998], [kind 2], geboren [in 2000], [kind 3], geboren [in 2003], en [kind 4], geboren [in 2005], bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
draagt de Raad voor de Kinderbescherming op om de in het belang van de kinderen maximaal mogelijke zorgregeling tussen de moeder en de kinderen te onderzoeken, en het hof hieromtrent te rapporteren en te adviseren vóór 1 juli 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, I.A. Vermeulen en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 december 2011 in het bijzijn van de griffier.