3.3. De activiteiten en de naam van Bouwfonds Langewold B.V. zijn overgenomen door Heijmans Vastgoed. In verband daarmee wenste [geïntimeerde] te gaan opereren onder een andere handelsnaam. In verband met die naamswijziging zocht [geïntimeerde] (opnieuw) contact met [appellant], met het verzoek ontwerpwerkzaamheden voor hem uit te voeren. In een brief van 7 januari 2008 aan [appellant] is dit verzoek als volgt omschreven:
"Beste [naam],
“Na lang wikken en wegen hebben wij besloten de naam van Bouwfonds Langewold te wijzigen in C&O. (…)
Wij zouden graag van jou een gespecificeerde prijsopgave ontvangen voor het onderstaande en het ontwerp van de lay-out alsmede de levering van materialen.
(hof: volgt omschrijving van werkzaamheden)
“Graag ontvangen wij van jou per omgaande een prijsopgave, zodat er spoedig kan worden begonnen met de omschakeling van Bouwfonds Langewold naar C&O."
3.4 Bij brieven van 16 januari 2007 heeft [appellant] geantwoord op voornoemd verzoek van [geïntimeerde]. De eerste brief betreft een offerte voor het ontwerpen van een huisstijl. In deze brief zijn onder meer de volgende werkzaamheden begroot:
"Huisstijl C&O
- ontwerp beeldwerk, basiselementen voor huisstijl, overleg: € 560,00
- ontwerp/werktekenen enveloppen, briefpapier, visitekaartjes, overleg: € 210,00
- ontwerp/werktekenen bord bij voordeur, overleg: € 70,00"
3.5. [appellant] heeft in beide offerten uitdrukkelijk opgenomen dat het op onderdelen een schatting betreft.
“Binnen de offerte voor deze huisstijl is mij gevraagd een aantal ontwerpen te leveren die hieruit voortkomen (dragers zijn van) waarvoor ik een schatting geef. Het is nu nog moeilijk te bepalen hoe bepaalde zaken er uit komen te zien en wat de consequenties zijn hoeveel tijd dat in beslag gaat nemen als het beeldmerk nog niet goedgekeurd is".
3.6. Beide offerten bevatten aan het einde van iedere pagina aan de rechterzijde de volgende zinsnede: “levering volgens voorwaarden van de BNO Beroepsvereniging Nederlandse Ontwerpers”
3.7. Bij brief van 19 januari 2007 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] het volgende bericht:
“Naar aanleiding van de door jou uitgebrachte offerte d.d. 16-01-2007 (…) verlenen wij hierbij in eerste instantie opdracht voor het uitvoeren van de volgende onderdelen:
- ontwerp beeldwerk, basiselementen voor huisstijl: € 560,00
- ontwerp/werktekenen enveloppen, briefpapier, visitekaartjes: € 210,00
- ontwerp/werktekenen bord bij voordeur: € 70,00
(...)
Graag zouden wij voor begin volgende week een afspraak maken om de voorstellen te bespreken".
3.8. In de maanden januari tot juli 2007 is er veelvuldig contact tussen partijen geweest omtrent de huisstijl en heeft [appellant] een reeks van ontwerpen aan [geïntimeerde] gepresenteerd. Één van deze ontwerpen is door [geïntimeerde] geaccepteerd en is vervolgens door haar gebruikt.
3.9. Bij brief van 28 februari 2007 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
"Mijn offerte voor de huisstijl was gebaseerd op jullie voorstel voor een tenaamstelling van C&O waarvoor ik een aantal voorstellen geleverd heb. Daarnaast is er een naamswijziging geweest waardoor ik ook een aantal voorstellen heb gedaan en daarop volgend één voorstel heb uitgewerkt. Er ontstaat nu een nieuwe situatie waarin ik een aantal voorstellen zal maken. Dit pas echter, net als de tweede serie, niet meer binnen mijn gestelde offerte voor het ontwerpen van een nieuwe huisstijl. Na ontvangst van het verslag en de conclusies daaruit zal ik op basis hiervan een nieuwe offerte uitbrengen en een factuur sturen voor de reeds gemaakte overleg- en ontwerpuren”.
3.10. [appellant] heeft in het voorjaar van 2007 geen (tussentijdse)factuur gestuurd noch een aanvullende offerte uitgebracht.
3.11. Op 25 mei 2007 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] de algemene voorwaarden van de BNO toegestuurd.
3.12. Op 22 augustus 2007 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] de kosten gefactureerd van het ontwerpen en uitvoeren van het bord bij de voordeur en de kosten voor de uitvoering van het drukwerk. Beide facturen zijn door [geïntimeerde] voldaan.
3.13. Na beëindiging van zijn werkzaamheden met betrekking tot de huisstijl is [appellant] door [geïntimeerde] uitgenodigd om een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een verkoopbrochure. [appellant] heeft hiervoor op
8 september 2007 een schriftelijke offerte uitgebracht. Op 2 oktober 2007 heeft [geïntimeerde] [appellant] laten weten geen gebruik te willen maken van zijn diensten met betrekking tot de verkoopbrochure. De brochure is vervolgens in samenwerking met een derde gerealiseerd.
3.14. In een brief van 9 oktober 2007 aan [geïntimeerde] wordt door [appellant] voor de door hem verrichte werkzaamheden met betrekking tot de huisstijl, het logo en de verkoopbrochure een bedrag van € 8.871,45 (inclusief BTW) in rekening gebracht.
3.15. Bij brief van 12 maart 2009 heeft de advocaat van [geïntimeerde] zich tot de advocaat van [appellant] gewend. Deze brief eindigt als volgt:
“Voor wat betreft het auteursrecht en de licenties kan ik kort zijn. Tussen partijen is geen beperking overeengekomen met betrekking tot het gebruik en de licentie van de website, de huisstijl en het logo. Het auteursrecht komt weliswaar uw cliënt toe, maar dat is vooralsnog een lege dop.(…) Gelet op de inmiddels gespannen verhouding tussen uw cliënte en mijn cliënte, stel ik namens cliënte voor dat uw cliënt het auteursrecht onbeperkt overdraagt tegen betaling van een bedrag groot EUR 4.000,- exclusief BTW.
3.16. Bij brief van 31 maart 2009 heeft de advocaat van [appellant] hierop als volgt gereageerd:
“Naar aanleiding van uw faxbericht van 12 maart 2009 bericht ik u dat cliënt zich niet kan verenigen met het door u ingenomen standpunt met betrekking tot de nog openstaande facturen. In dit kader zie ik geen andere mogelijkheid dan een gerechtelijke procedure aanhangig te maken. Met het voorstel van uw cliënte omtrent de overdracht van de auteursrechten op het beeldmerk en huisstijl voor een bedrag van € 4.000,- exclusief BTW stemt cliënt in.