5. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2], als R&D manager werkzaam bij Accell/Batavus, [getuige 3], algemeen directeur van Batavus, [getuige 4], technisch manager Accell Group, en [getuige 5], technisch manager van Posterama volgt dat Batavus in 2005 aan Posterama te kennen had gegeven dat men over wilde gaan van een "droog" op een "nat" procedé met waterslides (ook wel transfers genoemd) voor de decoratie van fietsen, waarmee men, zoals [getuige 3] verklaart, geen 'stoeprandje' (niveauverschil bij het uiteinde van de sticker) meer kreeg. Batavus stelde aan die slides technische en financiële eisen en er golden deadlines voor de beschikbaarheid. Getuige [getuige 5] heeft over deze deadlines verklaard dat in het voorjaar alles klaar had moeten zijn voor het nieuwe productieseizoen. Dat seizoen liep van juli tot juli, zoals tussen partijen vast staat.
5.1. [getuige 3] heeft als getuige verklaard dat hij op 24 november 2005 in een gesprek met onder anderen [getuige 1] en [getuige 5] heeft "duidelijk gemaakt dat wij hoe dan ook naar een tweede leverancier zouden gaan. Ik ben gewoonlijk zeer stellig en laat geen ruimte voor twijfel". Hij deed liever zaken met Posterama dicht in de buurt, "maar men kreeg daar de boel niet tijdig op orde. Wij moeten vanaf maart/april de ontwerpfase in voor de nieuwe cyclus, waarvoor wij dan in juli/augustus van dat jaar de transfers nodig hebben".
[getuige 3] heeft een uitdraai van gewisselde e-mails overgelegd, waaronder een bevestiging van het gesprek op 24 november 2005 door [getuige 1], die daarin vermeldt dat Posterama meent in staat te zijn "gelijkwaardige producten te maken als de genoemde huidige buitenlandse leverancier". Ook bevindt zich daarbij een op 21 december 2005 door [getuige 1] aan [getuige 3] gestuurde mail waarin als eindconclusie staat: "Wij kunnen (alsook eerder gemeld) niet tegen de prijzen van het verre oosten concurreren en zoeken de meerwaarde in service (…) en snel schakelen." [getuige 3] reageert hierop met de constatering dat sprake is van een impasse.
Getuige [getuige 1], voormalig algemeen manager bij Posterama, heeft verklaard zich het gesprek op 24 november 2005 eigenlijk niet te herinneren. "Als daarin in mijn aanwezigheid al iets is gezegd over een tweede leverancier, dan zijn wij nog altijd de eerste", aldus [getuige 1].
5.2. [getuige 1] heeft vervolgens, "omdat ik duidelijkheid over onze toekomst wilde hebben", zo verklaart hij als getuige, naar eigen zeggen in december 2005 (maar blijkens de producties op 4 januari 2006, toevoeging hof) een brief aan Batavus geschreven die aanleiding was voor een gesprek op 13 januari 2006 bij Batavus waarbij onder meer [getuige 1], [getuige 5], [getuige 4] en [getuige 2] aanwezig waren. De getuigen verklaren daarover als volgt. Volgens [getuige 2] deelde [getuige 5] mee dat hij nog minimaal twee maanden nodig had voor de ontwikkeling van de nieuwe transfers, "waarop wij ([getuige 2], hof) hebben aangegeven dat dit in verband met onze plannen te laat zou zijn, nog afgezien van de prijs". [getuige 4] stelt dat hijzelf tegen [getuige 1] en [getuige 5] heeft gezegd "dat Posterama voor de zomer van 2006 aan onze eisen moest voldoen, anders zouden wij deze productie uit Heerenveen helemaal uitbesteden aan Thunder.(…) Deze boodschap is daarna op verschillende momenten in de maanden daarna herhaald. (…) Het was volstrekt duidelijk dat Posterama tegen de zomer van 2006 die deadline niet gehaald had."
[getuige 5] relateert over het gesprek van 13 januari 2006: "Dit gesprek vergeet ik van mijn leven niet meer. Het was traumatisch, wij werden afgebrand(…) de sfeer was dat alles wat Batavus bij ons weg kon halen zo snel mogelijk wegging". En volgens [getuige 1] werd Posterama zo'n 80% van de tijd gekleineerd, was de uitkomst dat werd gedreigd met een andere leverancier, maar is nimmer keihard gesteld dat Batavus nu naar een ander ging.
5.5. Volgens [getuige 5] ontstond er na dit gesprek met Batavus grote onrust in het bedrijf en werd er "door iedereen in het bedrijf over gesproken". Getuige [getuige 6], DTP-er bij Posterama, liet over de terugkomst van [getuige 1] en [getuige 5] op het bedrijf na genoemd gesprek weten: "Toen zij terugkwamen zagen ze eruit als twee geslagen honden. Ze waren zo begreep ik op hun plek gezet en er werd zoiets gezegd als 'dit zit niet goed'. Ook bij mijn bezoeken aan Batavus in Heerenveen hoorde ik van mensen daar op de werkvloer steeds berichten over een 50/50 verdeling, en die berichten gaf ik steeds door aan [getuige 1] en [getuige 5]".
Toch ging Posterama door met proeven voor het nieuwe procedé. Op de vraag waarop de hoop was gebaseerd dat Posterama daarvoor toch nog orders kreeg, antwoordde [getuige 5]: "Nou op niks. We moesten geluk hebben". Omstreeks maart/april 2006 was [getuige 5] aanwezig bij een bijeenkomst met [getuige 1], [getuige 2] en het hoofd van de lakkerij over de afronding van de testen. De conclusie was dat het nog niet goed was. [getuige 2] heeft tijdens deze bijeenkomst gezegd dat er nu serieus een tweede leverancier bij betrokken werd, aldus [getuige 5], en de strekking was dat er een heel groot gedeelte van de Batavus-omzet zou gaan wegvallen.
[getuige 2] heeft bevestigd dat hij in april 2006 met [getuige 1] heeft afgesproken dat het vroege collectiedeel (de top 12) met het artwork van de overige transfers naar Posterama ging, en dat voor de overige collectie in ieder geval voorzien werd in een tweede leverancier in Azië, zoals [getuige 3] in zijn brief van 12 februari 2007 (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) aan de advocaat van [geïntimeerde] heeft geschreven.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij zich deze bijeenkomst niet kan heugen, en met name niet wat [getuige 5] heeft verklaard over de reactie op de proeven en de over de tweede leverancier.
5.6. In juli 2006 is [getuige 2] aanwezig geweest bij een bespreking bij Posterama, waar volgens hem ook aanwezig waren zijn collega productiemanager [productiemanager], van de zijde van Posterama [getuige 1] en [getuige 5], en voor een deel van de bijeenkomst ook [geïntimeerde] en [getuige 6]. Daarover verklaart [getuige 2] dat: "wij tijdens de bespreking in juli 2006 duidelijk te kennen hebben gegeven aan Posterama dat wij definitief een deel van de productie zouden outsourcen aan een tweede leverancier, (…) dat wij er naar zouden streven 50% van de omzet bij Posterama te houden en de rest naar Thunder" en dat "volstrekt duidelijk moet zijn geweest voor de mensen van Posterama dat de grote bulk van onze opdrachten naar Thunder zou gaan".
Eerdergenoemde getuige [getuige 6] verklaart dat hij aanwezig is geweest bij het tweede deel van deze bespreking met [getuige 2], [productiemanager] en [getuige 1]; bij het eerste deel van die bijeenkomst was ook [geïntimeerde] aanwezig geweest. "Tijdens het gesprek waar ik bij was was duidelijk dat wij alleen nog de top 9 en later de top 12 modellen mochten maken.(…) Na afloop van dit gesprek hadden we eigenlijk nog geen idee tot welke omzetdaling dit precies zou dalen, maar [getuige 1] heeft dit uitgerekend en toen bleek dat het over ongeveer 50% zou gaan. Dit viel hem en ons op de werkvloer eigenlijk nog mee. Wij hadden erger verwacht", aldus [getuige 6].
[getuige 1] herinnert zich deze bijeenkomst, maar weet niet meer waar deze over ging. Op de vraag waarom [geïntimeerde] hierbij was, heeft [getuige 1] geantwoord dat hij zich kan voorstellen dat [geïntimeerde] zich, na zijn berichten over Batavus, zorgen maakte over de omzet.