Arrest d.d. 13 december 2011
Zaaknummer 200.046.579/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. U.H. Hansma, kantoorhoudende te Groningen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Scheidema, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 15 juli 2009, 9 juli 2008, 13 februari 2008 en 20 juni 2007 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 oktober 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 27 oktober 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"1. vernietiging van de vonnissen waarvan beroep;
2. het alsnog ontheffen van appellant van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij vonnis van de rechtbank Groningen van 15 juli 2009 dan wel van een deel daarvan en het alsnog matigen van de wettelijke rente;
3. veroordeling van geïntimeerde tot terugbetaling van al hetgeen appellant ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot de dag van terugbetaling;
4. veroordeling van geïntimeerde in de kosten van alle instanties, één en ander, voorzover mogelijk bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest de vonnissen van de rechtbank Groningen d.d. 20 juni 2007, 13 februari 2008, 9 juli 2008 en 15 juli 2009 te bekrachtigen en het hoger beroep tegen het eindvonnis d.d. 15 juli 2009 ongegrond te verklaren, met veroordeling van thans appellant in de proceskosten in beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
Ontvankelijkheid
In de appeldagvaarding wordt het hoger beroep gericht tegen de tussenvonnissen van 20 juni 2007, 13 februari 2008 en 9 juli 2008 en het eindvonnis van 15 juli 2009. Nu [appellant] uitsluitend tegen de overwegingen in het vonnis van 15 juli 2009 grieven heeft geformuleerd, zal hij in zijn appel tegen de overige vonnissen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. De feiten
1.1. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 13 februari 2008 een aantal feiten vastgesteld die tussen partijen niet in geschil zijn zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Het gaat, voor zover in hoger beroep nog relevant, om het volgende.
1.2. [geïntimeerde] is eigenaar van een in 2004 gebouwde woning gelegen aan [adres] (hierna: de woning).
1.3. [appellant] heeft in juni 2004 en in het najaar van 2004, in opdracht van [geïntimeerde], schilderwerkzaamheden verricht aan de binnen- en buitenzijde van de woning. Partijen zijn voor de werkzaamheden een bedrag van € 7.705,25 inclusief btw en materiaalkosten overeengekomen. [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 7.405,25 aan [appellant] betaald.
1.4. [geïntimeerde] heeft [appellant] op 31 mei 2005 in gebreke gesteld vanwege tekortkomingen in de werkzaamheden, bestaande uit krassen op de isolerende beglazing en een gebrekkige uitvoering van de schilderwerkzaamheden aan de buitenzijde van de woning.
1.5. [geïntimeerde] heeft een deskundigenrapport overgelegd gedateerd 2 januari 2006, opgemaakt door Hanselman Expertises B.V. te Groningen. De deskundige heeft onder meer gerapporteerd:
“(…) De isolerende beglazing
Het betreft isolerende beglazing van het merk Insulight, type HR++.
Tijdens de inspectie troffen wij in de verschillende vertrekken krassen in de beglazing aan. Gelet op de plaatsen waar wij de krassen aantroffen, de diepte van de krassen en de richting waarin deze zich bevinden, concluderen wij dat dit tijdens het schuren van het schilderwerk is ontstaan.
De krassen werden aangetroffen in alle isolerende beglazing die in de gevelvlakken is geplaatst met uitzondering van 3 ruiten in bovenlichten van de erker aan de rechterzijde van de woonkamer.
De krassen zijn naar ons oordeel te veel en ook veelal te diep om nog door middel van polijsten te kunnen worden verwijderd. Vervanging van alle isolerende beglazing, exclusief de drie genoemde ruiten, is noodzakelijk. De kosten van vervanging ramen wij op een bedrag van circa EUR 4.500,- inclusief BTW.
2. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1. [geïntimeerde] vordert van [appellant] schadevergoeding voor een bedrag van € 11.500,-, te vermeerderen met rente en kosten. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] krassen heeft veroorzaakt in nagenoeg alle ruiten van de woning en dat [appellant] het buitenschilderwerk niet goed heeft uitgevoerd. [appellant] heeft beide grondslagen en de daarop gebaseerde vorderingen gemotiveerd weersproken.
2.2. De rechtbank heeft een deskundige benoemd en heeft mede op grond van het door deze uitgebrachte rapport geoordeeld dat de krassen op de ruiten en de onvoldoende kwaliteit van het schilderwerk vaststaan. De schadevergoeding voor de ruiten heeft de rechtbank vastgesteld op € 4.581,50 (inclusief btw) en voor het schilderwerk op € 6.485,50 (inclusief btw) in het totaal derhalve € 11.067,-.
3. Grief I
3.1. De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] de krassen in de ramen heeft veroorzaakt.
3.2. De door de rechtbank benoemde deskundige (F. Pierik re, van Lengkeek Expertises te Zwolle) heeft in zijn rapport d.d. 2 februari 2009 onder meer het volgende geschreven:
“Totaal zijn er rondom de woning in de buitenkozijnen 49 stuks ruiten aanwezig, met allerlei verschillende afmetingen. In 2 ruiten hebben wij geen krassen waargenomen. Deze ruiten bevinden zich in het erkerkozijn van de rechterzijgevel. In alle overige ruiten (totaal 47 stuks) zijn krassen waarneembaar (foto 3 en 4).
De krassen bevinden zich grotendeels aan de buitenzijde van de ruiten en voornamelijk direct aangrenzend en evenwijdig aan het houtwerk van de kozijnen. Op sommige plaatsen hebben wij ook op andere plaatsen in het glasoppervlak krassen aangetroffen. De krassen zijn veelal duidelijk zichtbaar en geven daarbij een storend beeld bij het uitzicht. De diepte van de krassen alsmede de plaats waar de krassen zich voornamelijk voordoen zijn van dien aard dat deze niet weggenomen kunnen worden middels bijvoorbeeld polijsten.
Omtrent de ernst van de krassen dient opgemerkt te worden dat de krassen feitelijk visueel waarneembaar (storend) zijn, echter de krassen hebben geen aantoonbare negatieve invloed op de kwaliteit van het glas zelf dan wel de isolerende werking van de beglazing.
Aan de hand van de visuele kenmerken van de krassen alsmede de plaats waar de krassen zich voordoen, moet ons inziens met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geconcludeerd worden dat de krassen zijn ontstaan tijdens de uitvoering van het schilderwerk en wel met name als gevolg van het daaraan voorafgaande schuren van het houtwerk. Naar verwachting is tijdens het schuren van de kozijnen het schuurpapier, dan wel de schuurmachine, in aanraking gekomen met het glas en heeft daarbij de krassen veroorzaakt in het glasoppervlak. Ook de krassen elders in het glasoppervlak moeten ons inziens zijn ontstaan als gevolg van het schuren van de kozijnen.”
3.3. De kosten voor herstel van de ruiten raamt de deskundige op € 4.581,50 (incl. btw).
3.4. Volgens [appellant] is het onwaarschijnlijk dat hij de krassen heeft veroorzaakt. Hoewel er ruim de tijd was om de opvallende krassen waar te nemen heeft niemand gezien dat hij deze heeft veroorzaakt, aldus [appellant]. [appellant] voert ook aan dat hij een speciaal schuurmachientje gebruikte om krassen te voorkomen.
3.5. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De deskundige heeft in een goed gemotiveerd rapport uiteengezet dat en waarom de krassen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn ontstaan door toedoen van [appellant]. De rechtbank heeft terecht daarop haar oordeel gebaseerd dat de krassen door [appellant] zijn veroorzaakt en [appellant] aansprakelijk geoordeeld voor de krasschade. Daaraan doet wat [appellant] heeft aangevoerd onvoldoende af. Dit geldt te meer daar diens standpunt door zowel de door de rechtbank benoemde deskundige door Hanselman Expertises onderbouwd wordt weersproken.
3.6. Het hof overweegt in aanvulling daarop dat de krassen zijn geconstateerd na de uitvoering van de werkzaamheden door [appellant], op nagenoeg alle ramen en langs de randen van het houtwerk. Dat de krassen geen aantoonbare negatieve invloed op de functionaliteit van het glas dan wel de isolerende werking daarvan, staat evenmin aan de toewijzing van de vordering in de weg. [geïntimeerde] baseert zijn vordering immers niet op functieverlies van het glas maar op de ontsiering daarvan. Grief I faalt.
4. Grief II
4.1. Grief II ziet op het schilderwerk. Het hof stelt voorop dat de grief niet is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het schilderwerk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en de beslissing inzake de schadeomvang. [appellant] betoogt in hoger beroep dat [geïntimeerde] aan [appellant] opdracht gaf tot schilderwerk, terwijl hij wist van de gezondheidsproblemen van [appellant]. Daardoor nam [geïntimeerde], aldus [appellant], de kans op de koop toe dat het schilderwerk niet zou voldoen aan de daaraan normaal te stellen eisen.
4.2. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Vast staat dat partijen een overeenkomst tot aanneming van werk hebben gesloten tegen een marktconforme prijs. Het ligt op de weg van [appellant] om, als zijn gezondheid in de weg zou staan aan het op goede wijze schilderen, [geïntimeerde] daarvoor te waarschuwen of de opdracht niet te aanvaarden. Dat wordt op zich niet anders indien [geïntimeerde] wist van de gezondheidsproblemen van [appellant]. Slechte gezondheid van [appellant] brengt voorts niet zonder meer mee dat de tekortkomingen niet aan [appellant] toerekenbaar zijn. Grief II faalt.
Slotsom
5. [appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep tegen de vonnissen van 20 juni 2007, 13 februari 2008 en 9 juli 2008. In het hoger beroep gericht tegen het vonnis van 15 juli 2009 falen de grieven zodat dit vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vonnissen van 20 juni 2007, 13 februari 2008 en 9 juli 2008;
bekrachtigt het vonnis van 15 juli 2009;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die aan de
zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 419,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, L. Groefsema en G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 december 2011 in bijzijn van de griffier.