ECLI:NL:GHLEE:2011:BU4273

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.313-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 15 september 2010, waarin de alimentatie voor twee minderjarige kinderen werd vastgesteld op € 245,-- per kind per maand. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen. Hij stelt dat hij niet op de hoogte was van de beschikking en dat de termijn voor het indienen van hoger beroep pas is aangevangen na de betekening op 28 juni 2011. De vrouw heeft in haar verweerschrift verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de beschikking niet op de juiste wijze aan de man is verzonden, aangezien deze slechts per gewone post is verzonden en niet aangetekend, zoals vereist. Hierdoor is de man ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het verzoek van de man om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking te schorsen is ter zitting ingetrokken, en partijen hebben aangegeven mediation te willen proberen om tot onderlinge afspraken te komen over de alimentatie.

De beslissing van het hof is dat het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt afgewezen, en de man wordt ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De uitspraak is gedaan door de rechters R. Feunekes, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen op 3 november 2011.

Uitspraak

Beschikking d.d. 3 november 2011
Zaaknummer 200.090.313/02
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in het incident inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y. Bergsma, kantoorhoudende te Sneek.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 15 september 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1], geboren [in 1998] en [kind 2], geboren [in 1992], met ingang van 1 maart 2009 bepaald op € 245,-- per kind per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 8 juli 2011, heeft de man verzocht de beschikking van 15 september 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen zoals nader omschreven in het petitum van het beroepschrift. Deze zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.090.313/01. De man heeft daarnaast bij wijze van incident verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking te schorsen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 2 augustus 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde incident af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 26 juli 2011 met bijlagen, een brief van 16 september 2011 met bijlagen en een fax van 23 september 2011 met bijlagen van mr. Pieters.
Het schorsingsverzoek is behandeld ter zitting van het hof op 5 oktober 2011. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. Pieters, en de vrouw, bijgestaan door mr. Bergsma.
Procespartijen
1. Aangezien [kind 2] tijdens de beroepsprocedure jong-meerderjarig is geworden, heeft het hof [kind 2], bij brief van 13 juli 2011, tevens als belanghebbende aangemerkt. Van haar is vervolgens geen verweerschrift ontvangen.
De ontvankelijkheid van de man in het ingestelde hoger beroep
2. De beschikking waarvan beroep is gegeven op 15 september 2010, terwijl het beroepschrift van de man is ingediend op 8 juli 2011. De man stelt dat hij niet in de procedure in eerste aanleg is verschenen en dat hij eerst na betekening van de bestreden beschikking op 28 juni 2011 kennis heeft genomen van de beschikking en de inhoud daarvan. Eerst vanaf die datum is volgens hem de termijn van het hoger beroep aangevangen en hij meent dan ook dat het hoger beroep tijdig is ingesteld. De man erkent dat hij door het LBIO bij brieven d.d. 21 april 2011 respectievelijk 16 mei 2011 op de hoogte is gesteld van de beschikking.
3. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts¬vorde¬ring (hierna te noemen: Rv) dient hoger beroep door de niet in de procedure in eerste aanleg verschenen belang¬hebbende (in casu de man) te worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening van de eindbeschikking of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
4. Artikel 806 Rv geeft voor zaken van personen- en familierecht anders dan scheidingszaken een van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv afwijkende regeling voor de aanvang van de hoger beroepstermijn. Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a Rv kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker (de vrouw) en degene aan wie een afschrift van de beschik¬king is verstrekt binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een belanghebbende als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden (de man). Andere belanghebbenden kun¬nen binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep instellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
5. Vraag is dus of in eerste aanleg op de voorgeschreven wijze aan de man een afschrift is gezonden van het verzoekschrift. Is dat namelijk het geval dan rust op de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 805 Rv ook de plicht - voor zover hier van belang - onverwijld een afschrift van de beschikking te verzenden aan de niet verschenen belanghebbende (de man) aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden.
6. Teneinde omtrent de verzending van het verzoekschrift en de beschikking duidelijkheid te krijgen, heeft het hof zich ambtshalve gewend tot de rechtbank Leeuwarden met het verzoek het hof daaromtrent te informeren. Uit de door de rechtbank aan het hof toegezonden afschriften van de brieven uit het dossier [namen partijen] zaaknummer 102766/ FA RK 10-311 blijkt dat de verzending van het verzoekschrift naar de man aangetekend en per gewone post heeft plaatsgevonden op het adres [adres], zijnde het adres van de man opgenomen in het GBA-uittreksel van [woonplaats] van 5 februari 2010. Ook het afschrift van de beschikking is naar dat adres verzonden, echter slechts per gewone post.
7. Het lijkt erop dat zowel het verzoekschrift als de beschikking is verzonden naar het adres waarop de man volgens de GBA-registratie ingeschreven stond. Doorslaggevend acht het hof echter dat het afschrift van de beschikking niet op de rechtens voorgeschreven wijze aan de man is verzonden. Op grond van het bepaalde in artikel 291 Rv in verbinding met artikel 272 Rv, welke bepalingen op de verzending van een afschrift van de beschikking als genoemd in artikel 805 Rv van overeenkomstige toepassing zijn, dient de beschikking aangetekend te worden verzonden.
8. Nu de voorgeschreven aangetekende verzending niet heeft plaatsgevonden dient er in rechte van te worden uitgegaan dat de beschikking niet aan de man is verzonden, zodat op hem niet de regel van artikel 806 lid 1 onder a Rv maar die van hetzelfde artikellid onder b van toepassing is. Uit de verklaringen van partijen en de stukken van het dossier kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de man eerder dan 21 april 2011 van de beschikking heeft kennisgenomen. Dit betekent dat de indiening van het beroepschrift op 8 juli 2011 tijdig, binnen de termijn van drie maanden te rekenen vanaf 21 april 2011, is geweest. De man kan dan ook worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 15 september 2010 van de rechtbank Leeuwarden en derhalve ook in het incident inzake de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking.
Verzoek tot schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad
9. Mr. Pieters heeft ter terechtzitting het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking ingetrokken.
Partijen hebben het hof in dit verband ter zitting meegedeeld dat alsnog zal worden getracht om via mediation tot onderlinge afspraken te komen omtrent de in geding zijnde onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] en dat de vrouw het LBIO zal verzoeken om de inning van de bij de bestreden beschikking van 15 september 2010 vastgestelde alimentatie bijdrage gedurende het mediationtraject op te schorten
10. Het verzoek van de man in het incident wordt gezien het bovenstaande niet meer gehandhaafd.
11. Het vorenstaande brengt mee dat het verzoek in het incident moet worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bovengenoemde beschikking van de rechtbank, waarvan appel, af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 november 2011 in bijzijn van de griffier.