Beschikking d.d. 18 oktober 2011
Zaaknummer 200.090.105/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
De Heks B.V.,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: De Heks,
advocaat: mr. S. van der Vegt, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste instantie
Bij beschikking van 24 juni 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer (hierna: de kantonrechter), de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en De Heks ontbonden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 5 juli 2011, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 24 juni 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende de verzochte ontbinding te weigeren, dan wel subsidiair in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst De Heks te veroordelen een vergoeding van € 1.588,-- bruto per maand te betalen totdat [appellant] de leeftijd van 65 jaren bereikt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 augustus 2011, heeft De Heks het verzoek bestreden en verzocht primair het hof onbevoegd te verklaren en subsidiair het verzoek tot vernietiging van de beschikking van de kantonrechter af te wijzen en, meer subsidiair, die beschikking te vernietigen en vervolgens de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van een vergoeding.
Het hof heeft kennis genomen van het proces-verbaal van 17 juni 2011 van de kantonrechter.
Ter zitting van 5 oktober 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellant] en De Heks, beiden bijgestaan door hun advocaat. De advocaat van [appellant] heeft een pleitnotitie overgelegd.
vaststaande feiten
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in rechtsoverweging 1 van de beschikking van 24 juni 2011 zijn geen grieven gericht. In appel kan dan ook van deze feiten worden uitgegaan, die op het volgende neerkomen.
1.1. [appellant] en [de broer] zijn broers. Zij zijn sinds 1 november 2001 ieder voor de helft eigenaar van de aandelen in het geplaatst kapitaal van De Heks. De Heks exploiteert een biercafé in het centrum van Deventer.
1.2. [appellant] was tot 9 december 2004 statutair bestuurder van De Heks. Met ingang van die datum is hij als bestuurder teruggetreden en is [de broer] door de algemene vergadering van aandeelhouders van De Heks tot statutair bestuurder benoemd.
1.3. Op 9 december 2004 heeft [appellant] één procent van de aandelen in De Heks overgedragen aan [de broer], die diezelfde dag de economische eigendom van deze aandelen heeft geleverd aan [appellant].
1.4. Op 25 oktober 2005 zijn de in rechtsoverweging 1.3 aangehaalde aandelentransacties teruggedraaid en is de oude situatie hersteld, waarin beide broers ieder 50% van de aandelen hielden.
1.5. In november 2005 heeft De Heks bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] ingediend. Nadat [appellant] verweer had gevoerd, is het verzoek ingetrokken. Partijen hebben in dat verband afspraken gemaakt over de positie van [appellant], meer in het bijzonder over zijn gedrag op de werkvloer en de door hem te verrichten taken.
1.6. Sinds (de afspraken van) november 2005 heeft [appellant] (nagenoeg) geen werkzaamheden ten behoeve van De Heks verricht.
1.7. De Heks heeft na november 2005 de oorspronkelijk met [appellant] overeengekomen beloning doorbetaald.
procedure in eerste aanleg
2. De Heks heeft zich in mei 2011 tot de kantonrechter gewend met het verzoek de arbeidsovereenkomst tussen partijen (alsnog) te ontbinden. [appellant] heeft verweer gevoerd. In dat verband heeft hij onder meer aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is van het verzoek van De Heks kennis te nemen. Volgens [appellant] is de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 2:241 BW bij uitsluiting bevoegd, nu hij (gewezen) bestuurder van De Heks is. [appellant] heeft verder aangevoerd dat De Heks niet-ontvankelijk is in haar bezoek, vanwege het ontbreken van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders, strekkende tot zijn ontslag. De kantonrechter heeft deze verweren van [appellant] verworpen en het verzoek van De Heks toegewezen door de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2011 te ontbinden zonder aan [appellant] een vergoeding naar billijkheid toe te kennen.
ontvankelijkheid van het appel
3. Nu [appellant] aan zijn appel ten grondslag legt dat de kantonrechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden en dat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden, en hij zich daarmee beroept op twee door de Hoge Raad erkende doorbrekingsgronden, is hij ondanks het rechtsmiddelenverbod van artikel 7:685 lid 11 BW ontvankelijk in zijn appel. Het appel is slechts toewijsbaar wanneer wordt vastgesteld dat inderdaad sprake is geweest van het buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW treden en/of schending van fundamentele rechtsbeginselen.
doorbrekingsgronden
4. Het betoog van [appellant] betreffende de doorbrekingsgronden is gebaseerd op twee stellingen:
a. niet de kantonrechter, maar de (sector civiel van de) rechtbank Zwolle-Lelystad, was bevoegd kennis te nemen van het verzoek van De Heks;
b. door het verzoek desondanks zelf te behandelen is de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:658 BW getreden dan wel zijn fundamentele rechtsbeginselen geschonden.
Het hof zal deze stellingen bespreken.
5. In een situatie waarin tussen een statutair bestuurder en de vennootschap ook een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bestaat, heeft het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot ontslag van de bestuurder in beginsel ook de beëindiging van de dienstbetrekking tussen partijen tot gevolg, tenzij sprake is van een wettelijk opzegverbod dat aan beëindiging van de arbeidsrechtelijke situatie in der weg staat, of partijen anders zijn overeengekomen (vgl. Hoge Raad, 15 april 2005, LJN:AS2030, JAR 2005, 117). Dat is ook het geval wanneer de bestuurder zelf als bestuurder opzegt (vgl. Hoge Raad 15 april 2005, LJN:AS2713, JAR 2005, 153 en 3 februari 2006, LJN:AK9716, JAR 2006, 66).
6. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] in december 2004 is teruggetreden als statutair bestuurder. Tussen hen staat evenmin ter discussie dat, kennelijk in onderling overleg, in afwijking van de hiervoor weergegeven hoofdregel de arbeidsovereenkomst tussen De Heks en [appellant] desalniettemin in stand is gebleven.
7. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het enkele feit dat een einde is gekomen aan de vennootschapsrechtelijke relatie tussen partijen nog niet betekent dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met hem niet onder het bereik van artikel 2:241 BW valt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1995 (LJN: ZC1887, JAR 1995, 273) volgt dat ook in een situatie waarin een ontslagbesluit wel de hoedanigheid van bestuurder heeft doen eindigen maar niet de arbeidsovereenkomst, een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog een verzoek is in de zin van artikel 2:241 BW. In dit geval zijn partijen echter overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen hen, ondanks het verlies van de hoedanigheid van statutair bestuurder door [appellant], in stand bleef waarna de arbeidsovereenkomst ongeveer zeseneenhalf jaar heeft voortgeduurd totdat De Heks om ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Onder deze omstandigheden was naar het oordeel van het hof ten tijde van het verzoek geen sprake meer van een rechtens relevante relatie tussen de arbeidsovereenkomst met [appellant] en diens (verloren) hoedanigheid van statutair bestuurder. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling van partijen was dat hij slechts tijdelijk als statutair bestuurder zou terugtreden.
8. De slotsom is dat naar het oordeel van het hof op het verzoek van De Heks artikel 2:241 BW niet van toepassing is. Het verzoekschrift is dan ook terecht ingediend bij de kantonrechter. Uit wat hiervoor is overwogen volgt eveneens, dat het hof van oordeel is dat het besluit tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] niet door de algemene vergadering van aandeelhouders genomen behoefde te worden. [appellant] is immers sedert december 2004 geen statutair bestuurder meer. Het beroep van [appellant] op niet-ontvankelijkheid van De Heks vanwege het ontbreken van een dergelijk besluit faalt reeds om die reden.
9. Het hof volgt [appellant] ook niet in zijn betoog dat het in behandeling nemen door de kantonrechter van een verzoek dat op grond van artikel 2:241 BW door de sector civiel van de rechtbank zou moeten worden behandeld de conclusie rechtvaardigt dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW is getreden, dan wel fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden. Het hof baseert dit oordeel op het volgende.
10. Allereerst lijkt [appellant] er aan voorbij te zien dat de kantonrechter deel uitmaakt van de sector kanton van de rechtbank. Wanneer een zaak ten onrechte bij de sector kanton in plaats van bij de sector civiel van de rechtbank aanhangig wordt gemaakt, is de zaak dan ook niet bij een absoluut onbevoegde instantie aanhangig gemaakt. De kantonrechter dient zich in dat geval niet absoluut onbevoegd te verklaren, maar de zaak op grond van artikel 71 Rv. door te verwijzen naar de sector civiel van de rechtbank. In deze zaak is dan ook niet de absolute competentie in het geding, maar slechts de verdeling van zaken tussen de verschillende sectoren van het (absoluut bevoegde) gerecht.
11. Vervolgens volgt uit een arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1993 (LJN: ZC0819, JAR 1993, 32) dat schending van regels van relatieve competentie niet leidt tot doorbreking van het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW. In een dergelijke situatie is van een buiten het toepassingsgebied treden van 7:685 BW of van schending van fundamentele rechtsbeginselen geen sprake. Naar het oordeel van het hof geldt dat dan zeker voor de (minder vergaande) schending van regels van interne bevoegdheden binnen het op zichzelf bevoegde gerecht.
12. Tenslotte staat tegen de beslissing van de kantonrechter om wel of niet te verwijzen op grond van artikel 71 lid 5 Rv. geen appel open. Dit appelverbod zou illusoir worden wanneer een (beweerdelijk) onjuiste toepassing van artikel 71 Rv. doorbreking van het verbod rechtvaardigt. In dat geval staat immers per saldo alsnog appel open tegen iedere onjuiste toepassing van artikel 71 Rv. Wanneer om de enkele reden dat de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte niet heeft doorverwezen het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW wordt doorbroken, wordt ook het appelverbod van artikel 71 lid 5 Rv. doorbroken. Enig fundamenteel rechtsbeginsel is daarmee niet geschonden.
13. De slotsom is dat ook indien de kantonrechter het verzoek van De Heks ten onrechte niet heeft doorverwezen, dit geen doorbrekingsgrond oplevert. Het door [appellant] ingestelde appel is dan ook ongegrond. Een inhoudelijke bespreking van het appel kan om die reden achterwege blijven. Bij de (verdere) bespreking van de opgeworpen grieven heeft [appellant] geen belang meer.
proceskosten
14. In appel wordt [appellant] in het ongelijk gesteld. Het hof zal hem om die reden veroordelen in de proceskosten (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II).
De beslissing:
verklaart het appel ontvankelijk doch ongegrond;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van De Heks gevallen, op
€ 284,- aan verschotten en op € 1.788,00 voor geliquideerd salaris van de advocaat;
wijst het meer of anders verzochte af;
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, M.E.L. Fikkers en R.J. Voorink, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.