ECLI:NL:GHLEE:2011:BT8743

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.721/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van ondertoezichtstelling van minderjarigen op basis van onvoldoende objectieve feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De vader van de kinderen, die in 1986 en 1992 strafrechtelijk veroordeeld was voor zedendelicten, had in eerste aanleg verzocht om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 1 juni 2011, waarin de kinderen voor zes maanden onder toezicht waren gesteld van Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJZ). De vader stelde dat niet aan de criteria voor ondertoezichtstelling was voldaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de beslissing van de kinderrechter was gebaseerd op een raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin zorgen werden geuit over de ontwikkeling van de kinderen. Echter, het hof oordeelde dat de zorgen niet zodanig waren dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Het hof benadrukte dat de conclusie van een bedreiging moet zijn gegrond op objectiveerbare feiten en omstandigheden, wat in dit geval niet voldoende was aangetoond.

Tijdens de zitting op 21 september 2011 zijn de minderjarigen afzonderlijk gehoord door een raadsheer-commissaris. Het hof heeft de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en BJZ in overweging genomen, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van ondertoezichtstelling. De kinderen zelf hebben ook aangegeven dat zij geen ernstige zorgen hadden over hun situatie.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

Uitspraak

Beschikking d.d. 11 oktober 2011
Zaaknummer: 200.089.721
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.P. van Dijk, kantoorhoudende te Dedemsvaart,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming regio Groningen en Drenthe,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
kantoorhoudende te Assen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 1 juni 2011 zijn de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1994], [kind 2], geboren [in 1995] en [kind 3], geboren [in 1998], voor de duur van zes maanden onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van de dag van die beschikking.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 29 juni 2011, heeft de vader verzocht die beschikking (hierna genoemd: de bestreden beschikking) te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen.
Bij brief van 20 juli 2011 heeft de raad het hof meegedeeld dat geen verweerschrift zal worden ingediend en dat ter zitting van het hof mondeling verweer zal worden gevoerd. Voorts is bij die brief een onderzoeksrapport gevoegd gedateerd 6 juni 2011.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van mr. Van Dijk van 1 september 2011 en het faxbericht van BJZ van 16 september 2011 (waarin is meegedeeld dat BJZ niet ter zitting zal verschijnen).
De hiervoor genoemde minderjarigen (roepnamen [kind 1], [kind 2] en [kind 3]) zijn direct voorafgaand aan de zitting op 21 september 2011 afzonderlijk gehoord door
een raadsheer-commissaris.
Ter zitting van 21 september 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Dijk en namens de raad de heer Wouters.
De beoordeling
Feiten en achtergronden
1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof onder meer het volgende gebleken.
2. De vader is in 1986 en 1992 strafrechtelijk veroordeeld voor zedendelicten in de periode 1985-1991 .
3. Bijna 20 jaar geleden is de vader naar Thailand vetrokken waar hij de moeder van voornoemde minderjarigen heeft leren kennen. Op 23 juni 1993 zijn de vader en de moeder in [plaats] met elkaar gehuwd. [kind 1] is in [plaats] geboren. Kort daarna heeft het gezin zich in Thailand gevestigd, waar [kind 2] en [kind 3] zijn geboren.
4. Sinds het overlijden van de moeder op 24 juli 2007, is de vader alleen belast met de verzorging en opvoeding van de kinderen. In maart 2010 is het gezin (terug) naar Nederland gekomen. Het gezin woont sinds medio 2010 in [woonplaats].
5. BJZ heeft op 11 maart 2011 een zorgmelding gedaan bij de raad met betrekking tot de opvoedingssituatie van de kinderen en heeft de raad daarbij verzocht om een onderzoek in te stellen.
6. Op basis van de onderzoeksbevindingen, neergelegd in een raadsrapport van
4 mei 2011, heeft de raad op 18 mei 2011 het inleidend verzoek ingediend bij de kinderrechter strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar, dat bij de bestreden beschikking gedeeltelijk, voor de duur van zes maanden, is toegewezen. De kinderrechter heeft de beslissing voor het overige aangehouden met opdracht aan de raad om uiterlijk op 31 oktober 2011 te rapporteren omtrent de stand van zaken.
7. De vader heeft onder aanvoering van zes grieven appel ingesteld tegen de bestreden beschikking. De grieven strekken alle tot betoog dat niet aan de criteria voor ondertoezichtstelling is voldaan.
De overwegingen van het hof
8. Ter beoordeling staat de ondertoezichtstelling van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] met ingang van de dag van de bestreden beschikking, 1 juni 2011, voor de duur van zes maanden. Bij de beoordeling staat het belang van de minderjarigen voorop, mede gelet op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
9. Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van, in dit geval, de vader en de kinderen. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van de kinderen.
10. Een ondertoezichtstelling kan ingevolge voormeld artikel worden uitgesproken indien een minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
11. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval onvoldoende grond voor de maatregel van ondertoezichtstelling. Het hof betreurt in dit verband dat BJZ niet ter zitting van het hof is verschenen om een toelichting te geven op de recente ontwikkelingen en de zorgpunten die in de stukken worden benoemd. Ook het aanvullend onderzoek van de raad was ten tijde van de zitting nog niet afgerond.
12. Het hof deelt op zichzelf de conclusie van de kinderrechter, die met name gebaseerd is op de bevindingen van de raad, dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. In dit verband kan bijvoorbeeld gewezen worden op de geslotenheid van het gezin en de gezinsleden, de gezondheidsproblemen van de vader (waardoor de kinderen een deel van de huishoudelijke taken overnemen), de leerachterstand van de kinderen als gevolg van het verblijf in Thailand, de 'integratieproblemen' van het gezin in [woonplaats] en een aantal incidenten betreffende de kinderen zoals flauwvallen van [kind 2] op school en aansluitend ziekenhuisbezoek in oktober 2010, weglopen van [kind 3] in december 2010 en de (valse) aangifte van verkrachting van [kind 2] door een leeftijdsgenoot.
13. Naar het oordeel van het hof zijn de zorgen echter niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd in de hier bedoelde zin. Een dergelijke conclusie dient te zijn gegrond op objectiveerbare feiten en omstandigheden, die hier onvoldoende zijn gebleken. Uit het raadsrapport blijkt in dit verband dat verschillende informanten, waaronder de mentoren van de kinderen op hun school, de huisarts van het gezin, de kinderarts en de psychologe van [kind 2], onafhankelijk van elkaar hebben aangegeven dat zij zich geen ernstige zorgen maken over de ontwikkeling van de kinderen. De maatschappelijk werker die sinds enige tijd betrokken is bij het gezin van de vader, dhr. Smit, heeft evenmin bijzondere zorgpunten waargenomen in het kader van zijn bemoeienis met het gezin. Tenslotte hebben ook de kinderen zelf uitdrukkelijk bestreden dat er reden is tot ernstige zorg over hun situatie in het gezin bij de vader. De kinderen hebben in dit verband onder meer gewezen op culturele verschillen en aanpassingsproblemen in [woonplaats].
14. De zorgpunten die door de raad in zijn rapport worden benoemd omtrent de pedagogische capaciteiten van de vader c.q. de opvoedingsomgeving van de kinderen, zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, althans kunnen niet de conclusie dragen dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zo geeft de raad enerzijds aan dat onvolledig zich is verkregen op de huidige opvoedingssituatie en anderzijds concludeert de raad dat de vader in pedagogisch opzicht tekort schiet. Daarbij wordt als sterk punt benoemd dat het gezin erg betrokken is op elkaar. Voor zover er bij de raad vermoedens zijn van seksueel misbruik van een of meer van de kinderen in of buiten het gezin van de vader, is daarvan naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken. Dit neemt niet weg dat met name het seksueel actieve gedrag van [kind 2] zorgen baart, maar nu gebleken is dat zij daarvoor door de vader onder professionele begeleiding van onder meer een psycholoog is gesteld, rechtvaardigt dat niet de ondertoezichtstelling.
15. Ook overigens is het hof niet gebleken van zodanig zwaarwegende incidenten dan wel zorgpunten dat de maatregel van ondertoezichtstelling ten aanzien van een of meer van de kinderen moet worden uitgesproken. Het ontbreken van de benodigde onderbouwing leidt daarom tot de conclusie dat voor wat betreft de hier bedoelde periode geen ondertoezichtstelling van de kinderen is geïndiceerd.
De slotsom
16. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Het hof zal opnieuw beslissen als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 1 juni 2011 voor zover de hiervoor genoemde minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] daarbij onder toezicht zijn gesteld met ingang van de dag van die beschikking voor de duur van een half jaar;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hiervoor genoemde minderjarigen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter,
I.A. Vermeulen en A.W. Jongbloed en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.