ECLI:NL:GHLEE:2011:BT8743
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van ondertoezichtstelling van minderjarigen op basis van onvoldoende objectieve feiten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De vader van de kinderen, die in 1986 en 1992 strafrechtelijk veroordeeld was voor zedendelicten, had in eerste aanleg verzocht om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Assen van 1 juni 2011, waarin de kinderen voor zes maanden onder toezicht waren gesteld van Bureau Jeugdzorg Drenthe (BJZ). De vader stelde dat niet aan de criteria voor ondertoezichtstelling was voldaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de beslissing van de kinderrechter was gebaseerd op een raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin zorgen werden geuit over de ontwikkeling van de kinderen. Echter, het hof oordeelde dat de zorgen niet zodanig waren dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Het hof benadrukte dat de conclusie van een bedreiging moet zijn gegrond op objectiveerbare feiten en omstandigheden, wat in dit geval niet voldoende was aangetoond.
Tijdens de zitting op 21 september 2011 zijn de minderjarigen afzonderlijk gehoord door een raadsheer-commissaris. Het hof heeft de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming en BJZ in overweging genomen, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van ondertoezichtstelling. De kinderen zelf hebben ook aangegeven dat zij geen ernstige zorgen hadden over hun situatie.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).