De behandeling van de grieven
3. [appellant] is in grief I opgekomen tegen de beslissing van de kantonrechter dat aan de leaseovereenkomst niet door een tussentijdse verkoop een einde is gekomen en dat hij gehouden is de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen.
4. [appellant] heeft ter onderbouwing van deze grief aangevoerd dat hij heeft aangegeven de auto te willen overnemen en dat hij de koopsom heeft voldaan door het laten doorlopen van de maandelijkse verplichting, nu echter ter voldoening van de boekwaarde. Het ligt volgens [appellant] voor de hand dat hij na ommekomst van de 42 maanden de auto, die op dat moment een lage boekwaarde had, zou overnemen. Het ligt daarentegen niet voor de hand dat hij het leasecontract zou laten doorlopen. Ook ligt het niet voor de hand dat een relatief oudere auto, zoals de onderhavige, middels een tot in het oneindige doorlopende leaseovereenkomst eigendom blijft van de leasemaatschappij en dat deze niet aan hem in eigendom zou zijn overgedragen. Het ligt wel voor de hand dat Gewi Lease haar medewerking verleent aan een wijziging van de tenaamstelling van de auto, aldus [appellant].
5. Vast staat dat de leaseovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan met dien verstande dat de overeenkomst in elk geval een looptijd van 42 maanden kende en dus niet voor 23 oktober 2007 eindigde. Partijen zijn bij het aangaan van de leaseovereenkomst tevens overeengekomen dat [appellant] op laatstgenoemde datum de auto voor een bedrag van € 10.000,00 exclusief BTW kon kopen, mits alle kosten voortvloeiende uit het contract waren voldaan. [appellant] heeft de auto niet op 23 oktober 2007 of nadien bij Gewi Lease ingeleverd. Dit betekent dat de leaseovereenkomst van kracht is gebleven tenzij partijen een koopovereenkomst hebben gesloten. Indien dienaangaande concrete afspraken zijn gemaakt, was Gewi Lease gehouden om aan de tenuitvoerlegging van die afspraken haar medewerking te verlenen. Volledigheidshalve wordt overwogen dat [appellant] in reconventie geen vordering tot nakoming heeft ingesteld.
6. [appellant] heeft zich in het geding in hoger beroep niet uitdrukkelijk uitgelaten over de datum waarop partijen de overeenkomst hebben gesloten. Het hof begrijpt echter uit de stellingen van [appellant] in randnummer 2 van de conclusie van antwoord/eis dat hij ([appellant]) in augustus 2008 aan Gewi Lease heeft laten weten de auto te willen overnemen. Er zijn ook geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat partijen op een eerder tijdstip afspraken over de overname van de auto door [appellant] hebben gemaakt. [appellant] heeft naar het oordeel van het hof echter niet en in elk geval onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen als door hem gesteld.
7. Het hof overweegt daartoe het volgende. Indien [appellant] eind oktober 2007 de auto had willen overnemen (ervan uitgaande dat hij aan de gestelde voorwaarden voldeed), zou hij daarvoor het overeengekomen bedrag van € 10.000,00 exclusief BTW hebben moeten betalen. Het is zonder verdere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen dat Gewi Lease in of omstreeks augustus 2008 althans op enig moment niet alleen ermee zou hebben ingestemd dat [appellant] de auto zou kopen voor een bedrag gelijk aan de boekwaarde per 31 augustus 2008, maar ook dat de koopsom was voldaan door de maandelijkse betalingen gedurende de periode van 23 oktober 2007 tot 1 september 2008. Op deze wijze zou Gewi Lease immers een aanmerkelijk lager bedrag voor de auto ontvangen dan bij het aangaan van de leaseovereenkomst was afgesproken. Ook de hiervoor onder 1.6. vermelde en niet betwiste brief van Gewi Lease van 22 december 2008 waarin nog eens met nadruk wordt gewezen op het feit dat de overnameprijzen alleen gelden indien alle achterstallige betalingen zijn voldaan, weerspreekt de stellingen van [appellant].
8. Het hof neemt tevens in overweging dat niet is gesteld of gebleken dat [appellant] bij Gewi Lease op levering van de auto heeft aangedrongen, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen indien partijen de door [appellant] gestelde afspraak hadden gemaakt. Het hof verwijst verder naar de stellingen van [appellant] in randnummer 4 van de conclusie van antwoord/eis. [appellant] heeft daar gesteld dat hij er in augustus 2008 vanuit ging dat hij het bedrag genoemd in de brief van Gewi Lease van 11 augustus 2008, nog diende te betalen. [appellant] heeft niet toegelicht waarom hij er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat hij dit bedrag zou mogen verrekenen met de na 23 oktober 2007 verschenen en door hem betaalde leasetermijnen. Het enkele feit dat [appellant] gerechtigd was de auto na 23 oktober 2007 te kopen, is daartoe onvoldoende.
9. Het hof tekent bij het voorgaande nog aan dat als niet betwist vast staat dat [appellant] eind oktober 2008 niet alle leasetermijnen had betaald en dus niet aan de voorwaarden om de auto te kunnen kopen, voldeed.
10. Nu [appellant] niet deugdelijk heeft onderbouwd dat partijen een koop-overeenkomst en een betalingswijze zijn overeengekomen als door hem gesteld, betekent dit dat de door partijen gesloten leaseovereenkomst ook na 23 oktober 2007 haar gelding heeft behouden. De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat [appellant] gehouden is de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen. Het enkele feit dat het niet waarschijnlijk is dat iemand tot in het oneindige dezelfde auto leaset, maakt, zonder bijkomende feiten, die niet zijn gesteld of gebleken, niet dat ervan moet worden uitgegaan dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] de auto zou kopen en/of dat Gewi Lease anderszins gehouden was aan een levering van de auto mee te werken op de door [appellant] gestelde condities en dat [appellant] deswege de leasetermijnen niet behoeft te voldoen.
Grief I faalt derhalve.
11. [appellant] is in grief II opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat het Gewi Lease vrij stond de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en dat dit met zich brengt dat [appellant] de auto weer ter beschikking van Gewi Lease diende te stellen.
12. [appellant] heeft ter onderbouwing van deze grief aangevoerd dat hij na ommekomst van de 42 maanden aan Gewi Lease heeft gevraagd hem de boekwaarde van de auto mee te delen. Hij heeft met de heer [medewerker Gewi Lease] van Gewi Lease doorgepraat om de auto in termijnen te betalen. De kantonrechter heeft [appellant] behalve tot teruggave van de auto ook nog veroordeeld tot betaling van het leasebedrag van € 13.598,48 te vermeerderen met de wettelijke rente. De auto heeft een geringe waarde en met deze veroordeling moet [appellant] daarvoor dubbel en dwars betalen. De auto vertegenwoordigde ten tijde van de beslaglegging een zekere waarde ongeveer gelijk aan de boekwaarde per 31 augustus 2008. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [appellant] ongeveer € 20.000,00 zou moeten betalen voor een auto die veel minder waard is.
13. Uit hetgeen met betrekking tot grief I is overwogen, volgt dat [appellant] ook na 23 oktober 2007 krachtens de leaseovereenkomst over de auto heeft kunnen beschikken. Nu [appellant] ondanks sommaties van Gewi Lease na september 2008 de leasetermijnen niet meer voldeed en evenmin gehoor gaf aan de verzoeken van Gewi Lease de auto bij haar in te leveren, stond het Gewi Lease vrij de overeenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft vervolgens terecht overwogen dat [appellant] op grond van de ontbinding gehouden was de auto ter beschikking van Gewi Lease te stellen. Aangaande de stelling van [appellant] dat zulks in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht omdat hij tevens veroordeeld is tot betaling van het bedrag van € 13.598,48 plus een vergoeding voor de periode na 27 augustus 2009, wordt het volgende overwogen. Gewi Lease heeft zich in de inleidende dagvaarding niet uitdrukkelijk over de grondslag van haar geldvordering heeft uitgelaten. Het hof leidt uit de stellingen van Gewi Lease af dat zij tot de datum van ontbinding van de overeenkomst nakoming en over de periode nadien schadevergoeding heeft gevorderd. Hiervoor is reeds overwogen dat de leaseovereenkomst na 23 oktober 2007 haar gelding heeft behouden en dat [appellant] de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen dient na te komen. [appellant] dient derhalve tot de datum van de ontbinding van de overeenkomst de overeengekomen leasetermijnen en bijkomende financiële verplichtingen aan Gewi Lease te voldoen. Nu [appellant] ondanks sommaties van Gewi Lease de auto niet uit eigen beweging heeft ingeleverd, dient hij Gewi Lease voor het gebruik van de auto vanaf de datum van de ontbinding van de overeenkomst schadeloos te stellen. Het daarvoor door Gewi Lease gevorderde bedrag is door [appellant] niet en in elk geval onvoldoende betwist. Het enkele feit dat [appellant] aldus na 23 oktober 2007 in totaal een hoger bedrag aan Gewi Lease betaalt dan de boekwaarde van de auto rechtvaardigt, maakt niet dat Gewi Lease na ontbinding van de overeenkomst in redelijkheid geen afgifte van de auto kan vorderen. [appellant] gaat er immers aan voorbij dat in de leasetermijnen ook een vergoeding voor vaste lasten is opgenomen, die anders voor zijn rekening waren gekomen. Bovendien had [appellant] de leaseovereenkomst na 23 oktober 2007 kunnen opzeggen. Om hem moverende redenen heeft hij daarvan echter afgezien.
Grief II treft derhalve geen doel.
14. [appellant] heeft in grief III aangevoerd dat zijn reconventionele vordering moet worden toegewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de kantonrechter deze vordering terecht als ongegrond heeft afgewezen.
Grief III faalt derhalve.
15. [appellant] heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden en daartoe gesteld dat zijn zoon bij een deel van het gesprek met de heer [medewerker Gewi Lease] aanwezig is geweest. Nu [appellant] de door hem gestelde overeenkomst niet heeft onderbouwd, komt het hof aan het geven van een bewijsopdracht echter niet toe. Bovendien heeft [appellant] zijn bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd. Vast staat immers wel dat partijen, Gewi Lease daarbij vertegenwoordigd door de heer [medewerker Gewi Lease], over de boekwaarde van de auto hebben gesproken, maar [appellant] heeft niet gesteld dat zijn zoon kan verklaren dat Gewi Lease heeft ingestemd met de betaling van de koopsom door deze te verrekenen met de door [appellant] vanaf 23 oktober 2007 betaalde leasetermijnen. Ook op deze grond dient het bewijsaanbod te worden gepasseerd.
De slotsom.
16. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten zullen op nihil worden gesteld.