ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6628

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.401/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde kamer zonder rechtsgeldige titel en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de ontruiming van een kamer en de vernietiging van de inboedel. [geïntimeerde] huurde vanaf 20 juli 2007 een kamer van [appellant], maar liet de huur over de maanden februari en maart 2011 onbetaald. Na een verblijf in België ontdekte [geïntimeerde] dat zijn kamer was ontruimd en dat zijn inboedel was vernietigd. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] toegang tot de kamer en schadevergoeding, maar de voorzieningenrechter wees de vordering tot toegang af en kende een voorschot van € 6.000,- toe voor de schadevergoeding.

[appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat de vernietigde eigendommen van [geïntimeerde] niets waard waren. [geïntimeerde] voerde in incidenteel appel aan dat hij recht had op toegang tot de kamer en een hoger voorschot voor schadevergoeding. Het hof oordeelde dat [appellant] niet het recht had om de kamer zonder rechtsgeldige titel te ontruimen en dat hij schadeplichtig was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering tot toegang tot de kamer werd afgewezen en het toegewezen voorschot als redelijk werd beschouwd. De kosten in hoger beroep werden gecompenseerd, omdat beide partijen in het (on)gelijk waren gesteld.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 oktober 2011
Zaaknummer 200.092.401/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.A. Westers, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. M. Swart, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 8 juli 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 augustus 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 23 augustus 2011.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, waarin de grieven zijn weergegeven en waarbij producties zijn overgelegd, luidt:
"dat het gerechtshof te Leeuwarden redenen aanwezig zal achten bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van de rechtbank Groningen gewezen op 8 juli 2011 onder zaaknummer 126966 / KG ZA 11-172, en opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke vorderingen van geïntimeerde als eiser in eerste aanles alsnog af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."
Er is schriftelijk van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
in principaal appèl:
- appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep tegen het vonnis d.d. 8 juli 2011
van de rechtbank Groningen tussen partijen gewezen, althans dit beroep te verwerpen en
genoemd vonnis in zoverre te bekrachtigen, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering
der gronden;
in incidenteel appèl:
geïntimeerde te veroodelen:
- om uiterlijk binnen één dag na het betekenen van het in deze te wijzen arrest appellant
toegang te verlenen tot het gehuurde aan de [adres] te [plaats] en ongestoord
woongenot te verschaffen, op straffe van een dwangson van € 1000,-, althans een door het
Gerechtshof te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan, dat geïntimeerde niet
voldoet aan het gevorderde, met een maximum van € 25.000,-;
- tot betaling van een materiële schadevergoeding aan appellant van € 12.495,- bij wijze
van voorschot;
- tot betaling van een immateriële schadevergoeding aan appellant van € 2.000,- bij wijze
van voorschot.
- in de kosten van beide procedures."
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft in het principaal appel twee grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.4) is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Samen met hetgeen het hof in hoger beroep (als gesteld en niet, dan wel onvoldoende weersproken) als vaststaand aanneemt, komt het op het volgende neer:
- [geïntimeerde] huurde vanaf 20 juli 2007 van [appellant] een kamer (onzelfstandige woonruimte) aan de [adres] te [plaats] ([postcode]).
- [geïntimeerde] heeft de huur over de maanden februari en maart 2011 onbetaald gelaten. De huur over de maand mei 2011 heeft hij wel voldaan.
- [geïntimeerde] heeft begin mei 2011 gedurende 14 dagen bij zijn ouders in België verbleven.
- Na terugkomst in [plaats] bleek hem dat er een ander slot op zijn kamerdeur was gezet. Voorts vernam hij van [appellant] dat zijn kamer was ontruimd en dat de inboedel, op enkele zaken na, zijn afgevoerd en vernietigd.
- [appellant] heeft de betreffende kamer inmiddels aan een derde verhuurd.
2. [geïntimeerde] heeft in kort geding primair gevorderd [appellant] te veroordelen
(a) om [geïntimeerde] binnen één dag na betekening van het te wijzen vonnis toegang te verlenen tot de gehuurde kamer aan de [adres] te [woonplaats]
(b) tot afgifte van zijn persoonlijke eigendommen, subsidiair (c) tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding (door hem begroot op € 13.830,--) bij wijze van voorschot, het onder a en b gevorderde op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot het verlenen van toegang tot de kamer en de afgifte van de persoonlijke eigendommen afgewezen en de vordering tot vergoeding van schade toegewezen tot een bedrag groot € 6.000,--, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
De grieven:
4. In het principaal appel richt [appellant] zijn pijlen enkel op de veroordeling van de schadevergoeding en de kostenveroordeling. [appellant] herhaalt zijn in eerste aanleg ingenomen standpunt dat de vernietigde persoonlijke eigendommen van [geïntimeerde] niets waard waren en dat hij bereid is de apart gehouden zaken (een televisie, een laptop en een spelcomputer) aan [geïntimeerde] terug te geven.
In het incidenteel appel komt [geïntimeerde] op tegen de afwijzing van de vordering tot toelating tot de gehuurde kamer en tegen het afgewezen deel van het voorschot op de schadevergoeding, met dien verstande dat [geïntimeerde], in verband met de teruggave van de hiervoor genoemde, door [appellant] apart gehouden zaken, zijn materiële schade thans op € 12.495 begroot. [geïntimeerde] geeft daarnaast aan aanspraak te maken op een immateriële schadevergoeding ad € 5.000,-- en vordert bij wijze van voorschot daarvan € 2.000,-- in dit kort geding.
5. Het hof stelt vast dat door [geïntimeerde] geen grief is gericht tegen de afwijzing van zijn vordering tot afgifte van zijn eigendommen, zodat dat onderdeel van de vordering in hoger beroep niet meer ter discussie staat.
Met betrekking tot het hoger beroep in het algemeen:
6. [appellant] is nog niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de inhoud van de door [geïntimeerde] bij zijn memorie van antwoord overgelegde productie en op de vermeerdering van eis. Zoals uit hetgeen hierna zal worden overwogen blijkt, acht het hof de inhoud van bedoelde productie niet van belang voor de te nemen beslissing, zodat [appellant] in zoverre niet in zijn verdediging wordt geschaad. Dat laatste geldt evenzeer met betrekking tot de vermeerdering van eis, nu uit hetgeen hierna zal worden overwogen, blijkt dat dit deel van de vordering in dit kort geding niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Voorts met betrekking tot de grieven:
7. Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding de rechter niet alleen dient te onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken (HR 28-05-2004, LJN: AP0263).
Tegen de achtergrond van deze rechtsregel komt het door [geïntimeerde] in hoger beroep gevorderde voorschot op de beweerdelijk geleden immateriële schade, wat daar verder ook van zij, niet voor toewijzing in aanmerking, nu immers gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] bij die vordering, voldoende spoedeisend belang heeft.
8. Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
9. Hetgeen [appellant] heeft gesteld ten aanzien van de toestand waarin hij de kamer van [geïntimeerde] zegt te hebben aangetroffen, wordt door [geïntimeerde] op een aantal belangrijke onderdelen betwist en komt in dit kort geding onvoldoende vast te staan. Maar zelfs als wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [appellant] op dit punt, dan nog had [appellant] het recht niet in eigen hand mogen nemen door de kamer te ontruimen en van een nieuw slot te voorzien. Behoudens zeer bijzondere omstandigheden, waarvan in casu voorshands onvoldoende is gesteld of gebleken, komt een verhuurder niet het recht toe in te breken op het woonrecht van de huurder, zonder daarvoor over een geldige titel te beschikken.
10. [geïntimeerde] heeft de door hem gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg begroot op € 13.830,-- en betaling van dat volledige bedrag als voorschot gevorderd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het toe te wijzen voorschot in redelijkheid en billijkheid bepaald op € 6.000,--. In het licht van de hiervoor weergegeven rechtsregel en gegeven het feit dat - naar onweersproken is gesteld - de kamer van [geïntimeerde] niet van de meest moderne en kostbare inboedel was voorzien, komt ook het hof een dergelijk bedrag als voorschot alleszins redelijk voor. Een hoger bedrag ligt niet voor de hand omdat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn werkelijke schade veel hoger is uitgevallen.
11. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden de vordering tot toegang tot het gehuurde afgewezen, nu [appellant] de kamer inmiddels aan een derde had verhuurd en derhalve feitelijk niet meer aan een dergelijke veroordeling had kunnen voldoen. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] een overvloed aan kamers in de verhuur heeft en [geïntimeerde] heeft ook geen aanspraak gemaakt op een vervangende woonruimte.
12. De grieven treffen geen doel.
De slotsom.
13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Nu partijen in hoger beroep over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld en gelet op de verwevenheid tussen het principaal en het incidenteel appel acht het hof termen aanwezig om de kosten in hoger beroep te compenseren als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, J.H. Kuiper en M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.