ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6626
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident in hoger beroep betreffende niet-ontvankelijkheid van DMO na verstek in eerste aanleg
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een incident waarbij DMO, een besloten vennootschap, niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep. DMO had in eerste aanleg verstek laten gaan en voldeed niet aan de vereisten van artikel 335 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat voorschrijft dat een partij die in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld, voorafgaand aan het hoger beroep moet voldoen aan het veroordelende vonnis. De rechtbank had DMO veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 444.072,00, vermeerderd met wettelijke rente, en had ook andere partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van bedragen aan de belastingdienst.
Het hof oordeelde dat DMO niet had voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van hoger beroep, aangezien zij niet vooraf zekerheid had gesteld en niet had voldaan aan het vonnis van de rechtbank. Het hof nam in overweging dat DMO, door het niet verschijnen in de eerste aanleg, haar recht op verweer had prijsgegeven. De beslissing van het hof was dat de vordering van [het bouwbedrijf] om DMO niet-ontvankelijk te verklaren werd toegewezen. Het hof verwees de hoofdzaak naar de rol voor verdere procedure, waarbij DMO de gelegenheid kreeg om haar grieven in te dienen.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van het naleven van procesregels en de gevolgen van het niet verschijnen in de eerste aanleg. Het hof bevestigde dat de belangen van de partijen in acht moeten worden genomen en dat de wetgeving omtrent niet-ontvankelijkheid strikt moet worden toegepast om rechtszekerheid te waarborgen.