ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6624

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.539/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over de verkoop van een in Oostenrijk gelegen woning met betrekking tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter

In deze zaak gaat het om een executiegeschil met betrekking tot de voorgenomen verkoop van een woning in Oostenrijk. De curatoren van het faillissement van [B.V. X] hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, waarin de voorzieningenrechter de curatoren heeft veroordeeld om de verkoop van de woning te staken. De curatoren betogen dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, omdat de exclusieve bevoegdheid toekomt aan de Oostenrijkse rechter op grond van artikel 22 lid 5 van de EEX-verordening. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte zijn bevoegdheid gebaseerd op artikel 31 EEX-verordening, aldus de curatoren.

Het hof overweegt dat de bevoegdheid van de rechter in deze zaak wordt bepaald door de EEX-verordening, aangezien de curatoren en één van de geïntimeerden in Nederland wonen, terwijl de andere geïntimeerde en de woning in Oostenrijk zijn gevestigd. De vordering tot staking van de tenuitvoerlegging wordt beschouwd als een geschil inzake de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis, waarvoor de Oostenrijkse rechter exclusief bevoegd is. Het hof concludeert dat er geen reële band bestaat tussen de gevorderde maatregel en het Nederlandse territorium, waardoor de voorzieningenrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen.

Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de geïntimeerden in de kosten van het geding in hoger beroep. De proceskosten worden begroot en uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is gewezen door de derde kamer voor burgerlijke zaken van het gerechtshof Leeuwarden en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 oktober 2011
Zaaknummer 200.076.539-01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
handelend in huin hoedanigheid van curatoren in het faillissement van [B.V. X]
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: de curatoren,
advocaat: mr. P.J. Fousert, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [de GmbH],
gevestigd te Neukirchen am Großvenediger (Oostenrijk),
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. E. Heuzeveldt, kantoorhoudende te Emmen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 29 september 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 27 oktober 2010 is door de curatoren hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 9 november 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"De voorzieningenrechter heeft zich ten onrechte bevoegd verklaard van het geschil tussen [geïntimeerden] en de curatoren kennis te nemen, terwijl voor de vordering van [geïntimeerden] zowel feitelijk als juridisch, een grondslag ontbreekt. Het oordeel van de voorzieningenrechter niet in stand blijven. De curatoren verzoeken uw gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter van 29 september 2010 te vernietigen en [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van beide instanties".
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"de tegen het vonnis van de Voorzieningenrechter te Groningen d.d. 29 september 2010 aangevoerde grieven ongegrond te verklaren althans te verwerpen, met bekrachtiging van voormeld vonnis en met veroordeling van appelanten in de proceskosten van beide instanties.
Voorts hebben de curatoren een akte genomen en vervolgens hebben [geïntimeerden] een antwoordakte genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De curatoren hebben twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tussen partijen staat in dit hoger beroep het volgende vast.
1.1. [B.V. X] (MSW) is bij vonnis van 15 maart 2005 van de Rechtbank Groningen in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curatoren als curatoren.
1.2. De curatoren hebben partij [geïntimeerde sub 1] aansprakelijk gesteld voor het tekort in het faillissement van MSW. In dat verband heeft de Rechtbank Groningen bij vonnis van 30 juli 2008 [geïntimeerde sub 1] naast twee andere partijen hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van 80% van het boedeltekort, dat tot dan toe is begroot op € 6.032.815,01. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [geïntimeerde sub 1] en de andere veroordeelden zijn tegen het vonnis in hoger beroep gegaan.
1.3. Op grond van het genoemde vonnis hebben de curatoren executoriaal beslag laten leggen op de aan [geïntimeerde sub 1] toebehorende onroerende zaak, staande en gelegen te [adres] (hierna: de woning). De curatoren hebben de procedure tot executoriale verkoop van de woning in werking gesteld.
De beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerden] hebben gevorderd dat de voorzieningenrechter de curatoren onder verbeurte van een dwangsom veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis er zorg voor te dragen dat de door hen ingezette openbare verkoop c.q. veiling van de woning geen doorgang vindt en wordt gestaakt. Die vordering is in het bestreden vonnis toegewezen.
De grieven
3. Met de eerste grief wordt aangevoerd dat de vordering van [geïntimeerden] niet had kunnen worden toegewezen omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Volgens de curatoren komt die bevoegdheid bij uitsluiting van de Nederlandse rechter toe aan de Oostenrijkse rechter, zulks op grond van artikel 22 lid 5 van de Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX-verordening). Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter zijn bevoegdheid gebaseerd op artikel 31 EEX-verordening, aldus de curatoren.
4. Het hof overweegt het volgende.
De bevoegdheid van de rechter wordt in deze zaak bepaald door de EEX-verordening omdat de curatoren en partij [geïntimeerde sub 1] woonplaats hebben op het grondgebied van Nederland, maar partij [de GmbH] gevestigd is in Oostenrijk, terwijl de woning die onderwerp vormt van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 juli 2008 eveneens in Oostenrijk is gelegen, en omdat het een handelszaak betreft als bedoeld in artikel 1 EEX-verordening. De vordering tot staking van de tenuitvoerlegging moet worden beschouwd als een geschil inzake de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis als bedoeld in artikel 32 EEX-verordening (vgl. HvJ d.d. 4 juli 1985, LJN: AB8832, NJ 1986, 509). Voor de beslechting van dergelijke geschillen kent artikel 22 lid 5 EEX-verordening een exclusieve bevoegdheid toe aan het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging, dat wil zeggen: de Oostenrijkse rechter. Artikel 31 van deze verordening bevat een uitzonderling op die regel voor voorlopige of bewarende maatregelen (waaronder kort gedingen). Vereist is dan wel dat een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregel en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Juist in een geval als het onderhavige, waar het de voorgenomen executoriale verkoop betreft van een in Oostenrijk gelegen onroerende zaak, zal naar 's hofs oordeel niet snel kunnen worden aangenomen dat een dergelijke band bestaat.
5. [geïntimeerden] hebben dat laatste wel verdedigd. Ter onderbouwing hebben zij gewezen op het feit dat de Nederlandse rechter in het vonnis van 30 juli 2008 met betrekking tot het faillissement van het in Nederland gevestigde MSW uitspraak heeft gedaan op een vordering van de in Nederland wonende curatoren in dat faillissement tegen de ook in Nederland wonende partij [geïntimeerde sub 1].
6. Dit verweer kan [geïntimeerden] niet baten, aangezien al deze omstandigheden niet direct te maken hebben met de executie van het vonnis; ze rechtvaardigen slechts de conclusie dat het geschil over de aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 1] in hoge mate aanknopingspunten vertoont met de Nederlandse rechtssfeer. Daarmee is niet gezegd dat een reële band bestaat tussen een geschil over de executie van het vonnis van 20 juli 2008 in Oostenrijk en het Nederlandse territoir. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat een dergelijke band wel moet worden aangenomen. Aan dat oordeel draagt bij dat in dit kort geding als uitgangspunt heeft te gelden dat de woning in Oostenrijk is bezwaard met hypotheken die in overwegende mate strekken tot zekerheid van een krediet dat de Oostenrijkse Raiffeissenbank heeft verstrekt aan het in Oostenrijk gevestigde [de GmbH].
7. Grief I treft doel. Om die reden komt het hof aan de beoordeling van grief II niet toe.
De slotsom.
8. De zaak strandt op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter. Het vonnis waarvan beroep zal om die reden worden vernietigd, met veroordeling van [geïntimeerden] als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief II, in eerste aanleg 2 punten; in hoger beroep 1,5 punten).
9. Dit arrest zal ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat zulks in de appeldagvaarding is gevorderd en niet aannemelijk is dat de curatoren dat deel van hun conclusie in de memorie van grieven niet hebben willen handhaven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart de voorzieningenrechter onbevoegd om van het geschil kennis te nemen;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding en begroot die aan de zijde van de curatoren tot aan deze uitspraak:
in eerste aanleg op € 262,00,- aan verschotten en € 904,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in hoger beroep op € 367,93 aan verschotten en € 1.341,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, B.J.H. Hofstee en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 oktober 2011 in het bijzijn van de griffier.