ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6604

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.429/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële afwikkeling van een dienstverband en onkostenvergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen [appellant] en Debit Control B.V. over de financiële afwikkeling van een dienstverband en de vergoeding van onkosten. [appellant] had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Debit Control, waarin hij stelde dat hij nog een bedrag van € 7.498,81 aan onkosten te vorderen had, terwijl Debit Control een vordering op hem had van € 2.010,00 in verband met een waarborgsom. De kantonrechter had de vordering van Debit Control toegewezen en de vordering van [appellant] afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en de grieven van [appellant] besproken. Het hof oordeelde dat de vordering van Debit Control in conventie toewijsbaar was tot een bedrag van € 2.010,00, vermeerderd met wettelijke rente en beslagkosten. De reconventionele vordering van [appellant] werd toegewezen tot een bedrag van € 2.332,82, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat beide partijen over en weer in het ongelijk waren gesteld en compenseerde de proceskosten. De beslissing van de kantonrechter werd vernietigd en het hof deed opnieuw uitspraak, waarbij het de vorderingen van beide partijen gedeeltelijk toewijsde en afwees.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen en het belang van rechtsverwerking in het civiele recht. Het hof concludeerde dat [appellant] zijn vordering niet had verwerkt, ondanks het tijdsverloop, en dat Debit Control niet onzorgvuldig had gehandeld bij het leggen van conservatoire beslagen.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 oktober 2011
Zaaknummer 200.064.429/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Faas, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Debit Control B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: Debit Control,
advocaat: mr. P. van Wijngaarden, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 19 april 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellant] heeft een akte genomen, waarbij producties in het geding zijn gebracht. Debit Control heeft een antwoordakte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Vaststaande feiten
1. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.9) van het vonnis van 18 februari 2010 de feiten vastgesteld. Met grief I komt [appellant] op tegen (onderdelen van) de feitenvaststelling. In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat de feitenvaststelling niet alleen onjuist is maar ook onvolledig en kondigt hij aan bij de bespreking van de andere grieven het feitenrelaas aan te vullen. Het hof ziet daarin aanleiding om de feiten zelfstandig vast te stellen. Het hof zal dat doen door eerst, in rechtsoverweging 2, de feitelijke context van het geschil tussen partijen vast te stellen. Bij de bespreking van de verschillende grieven zal het hof voor zover nodig de voor die grieven van belang zijnde andere feiten vaststellen. [appellant] heeft dan ook geen belang meer bij afzonderlijke bespreking van grief I.
2. Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1. [appellant] is in 2005 in staat van faillissement verklaard nadat eerst een aantal vennootschappen waarvan hij (indirect) bestuurder en aandeelhouder was, waren gefailleerd.
2.2. [appellant] is in de periode van 1 maart tot en met 15 oktober 2006 als relatiemanager bij Debit Control in dienst geweest op basis van een (schriftelijk vastgelegde) arbeidsovereenkomst. Partijen kwamen een salaris van € 1.335,00 netto per maand bij een werkweek van minimaal 32 uur overeen.
2.3. In de zomer van 2006 heeft Debit Control met Autoleaese Groningen B.V. (hierna: Autolease) een leaseovereenkomst ten aanzien van een door [appellant] te gebruiken auto gesloten. Autolease heeft op 13 juli 2006 bij Debit Control een waarborgsom van € 2.010,00 in rekening gebracht tot zekerheid van de nakoming door Debit Control van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.4. In een mail van 29 augustus 2006 aan [appellant] heeft de heer [X] (hierna: [X]) van Debit Control geschreven dat de onkostennota's van [appellant] zijn beoordeeld door [Y] en zullen worden verwerkt. In de mail wordt verwezen naar een bijgevoegd overzicht, dat sluit op een aan [appellant] verschuldigd bedrag van € 842,25.
2.5. In een mail van 4 oktober 2006 aan [X] heeft [appellant] geschreven dat hij de door [Y] opgestelde berekening niet begrijpt en een eigen opstelling heeft gemaakt. De bij deze mail gevoegde opstelling sluit op een per eind september 2006 nog door Debit Control te betalen bedrag van € 1.906,85. In een reactie op deze mail heeft [X] op 4 oktober 2006 onder meer geschreven dat hij de opstelling van [appellant] zou voorleggen aan [Y] en dat hij [Y] zou vragen om een korte uitleg te geven op diens eerdere berekening.
2.6. Na het einde van de arbeidsovereenkomst is de leaseovereenkomst door [appellant] voortgezet. Autolease heeft de door Debit Control betaalde waarborgsom verrekend met na het einde van de arbeidsovereenkomst tussen Debit Control en [appellant] vervallen leasetermijnen.
2.7. Partijen hebben afgesproken dat [appellant] ook na afloop van de arbeidsovereenkomst nog werkzaamheden voor Debit Control zou verrichten.
2.8. [X] heeft in een mail van 24 december 2008 aan [appellant] onder meer geschreven:
"Tevens wil ik je herinneren aan de afspraak dat voor het eind van dit jaar het bedrag groot Euro 2010,-- via ALG op de rekening van debit control wordt overgemaakt. Dit betreft de borg voor de lease-auto."
2.9. In een mail van [X] aan [appellant] van 20 januari 2009 heeft [X] onder meer het volgende geschreven:
"Voor wat de borg gaarne de eerste 1000 euro via ALG overgemaakt vóór eind januari 2009 op rekening van debit control bv."
2.10. In een mail van 27 januari 2009 aan [X] heeft [appellant] onder meer geschreven:
"Van de curator vernam ik dat mijn faillissement waarschijnlijk eind februari/begin maart wordt opgeheven. Aangezien ik een "potje" heb opgebouwd met niet uitbetaalde uren stel ik voor dit geld te gebruiken om de borg in z'n geheel terug te betalen."
2.11. In een mail van 20 april 2009 aan [X] heeft [appellant] laten weten te "stoppen met Debit Control". In een mail van 9 maart 2009 had hij dat besluit al aangekondigd. Verder heeft [appellant] in de mail van 20 april 2009 geschreven:
"De betaling van de borg van de auto geschiedt zoals door mij reeds aangegeven in mijn mail van 9 april. Voor alle duidelijkheid: het bedrag van de borg wordt - na aftrek van de kosten voor de postbus - rechtstreeks overgemaakt op rekening [rekeningnummer] van Debit Control. En dit zonder tussenkomst van ALG."
2.12. In een mail van 22 april 2009 aan [appellant] heeft [X] onder meer geschreven:
"De betaling van de borg (2010 euro) van de auto zie ik gaarne volledig edoch uiterlijk de 22e van deze maand via de lease-mij ALG tegemoet op rekening [rekeningnummer] van debit control."
2.13. In een mail van 24 april 2009 aan [appellant] heeft [X] onder meer geschreven:
"Allereerst stel ik vast dat je in gebreke bent met het betalen van de 2010 euro en het retourneren van de eigendommen en bescheiden van Debit Control."
2.14. Debit Control heeft op 29 april 2009, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [B.V. 1], Optiplus B.V., Il Gusto B.V. en Postec Nederland B.V.
Procedure in eerste aanleg
3. Debit Control heeft [appellant] gedagvaard en betaling gevorderd van het bedrag van de waarborgsom van € 2.010,00, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en beslagkosten ad € 1.265,28 alsmede wettelijke rente en proceskosten. [appellant] heeft verweer gevoerd en in reconventie betaling gevorderd van een bedrag van € 45.434,81. Volgens [appellant] heeft hij nog € 7.498,81 van Debit Control te vorderen in verband met door hem gemaakte kosten gedurende het dienstverband en heeft Debit Control, door ten onrechte conservatoir beslag te leggen, onrechtmatig jegens hem gehandeld. De daardoor ontstane schade bedraagt, aldus [appellant], € 37.936,00, waaronder € 5.000,00 imagoschade. Nadat Debit Control verweer had gevoerd tegen de reconventionele vordering en haar vordering in conventie had vermeerderd met een bedrag van € 3.000,00 in verband met door haar ten behoeve van [appellant] na het einde van het dienstverband gemaakte autokosten en het per saldo door [appellant] verschuldigde bedrag vanwege de eigen bijdrage aan auto- en telefoonkosten, heeft de kantonrechter de oorspronkelijke vordering van debit Control van € 2.010,00, vermeerderd met wettelijke rente, beslag- en proceskosten toegewezen en de overige vorderingen (in conventie en in reconventie) afgewezen. De kantonrechter overwoog dat de gelegde beslagen niet onterecht waren gelegd en dat de overige vorderingen van beide partijen onvoldoende onderbouwd waren.
Bespreking van de (overige) grieven
4. Het hof stelt bij de bespreking van de overige grieven voorop dat Debit Control niet is opgekomen tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering van Debit Control betreffende de auto- en telefoonkosten. Dat betekent, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, niet dat deze vorderingen in appel in het geheel geen rol meer spelen. Debit Control heeft, zowel in eerste aanleg als in appel, tegen de vorderingen van [appellant] onder meer het verweer gevoerd dat zij in verband met telefoon- en autokosten nog een vordering op [appellant] heeft. Volgens haar was haar vordering op [appellant] per saldo hoger dan de vordering van [appellant] op haar en dat verschil in haar voordeel heeft zij gevorderd. Dat die vordering is afgewezen en dat Debit Control daartegen niet heeft gegriefd, betekent niet dat Debit Control in appel haar verrekeningsverweer niet meer kan voeren.
5. Het hof stelt verder voorop dat in appel, evenals in eerste aanleg overigens, op zichzelf niet ter discussie staat dat Debit Control een vordering op [appellant] heeft van € 2.010,00 in verband met de waarborgsom.
6. Met de grieven II en III komt [appellant] op tegen de afwijzing door de kantonrechter van zijn vordering van zijn vordering van € 7.498,81 in verband met de onkosten die hij gedurende het dienstverband zou hebben gemaakt. Debit Control heeft tegen deze vordering allereerst ten verwere aangevoerd (memorie van antwoord onder 33) dat [appellant] het recht heeft verwerkt deze vordering in te stellen. Zij wijst er in dat verband op dat [appellant] enerzijds drie jaar lang heeft nagelaten aanspraak te maken op betaling van het nu door hem gevorderde bedrag en anderzijds diverse malen zonder voorbehoud heeft toegezegd om de vordering van Debit Control op hem in verband met de waarborgsom te voldoen.
7. Bij de beoordeling van dit betoog neemt het hof tot uitgangspunt dat van rechtsverwerking alleen sprake is wanneer de gerechtigde zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is (vgl. Hoge Raad 7 juni 1991, LJN:ZC0271, NJ 1991, 708). Dat is het geval wanneer zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij van de gerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. Hoge Raad 29 september 1995, LJN:ZC1827, NJ 1996, 89). Enkel tijdsverloop is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking onvoldoende.
8. Naar het oordeel van het hof kan wat Debit Control heeft aangevoerd, in het licht van de in de vorige rechtsoverweging geformuleerde (strenge) maatstaf, de conclusie dat sprake is van rechtsverwerking niet dragen. Het enkele feit dat [appellant] heeft nagelaten om na het einde van het dienstverband zijn vordering uit hoofde van niet vergoede omkosten te concretiseren, betekent niet dat hij het recht daartoe heeft verwerkt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat Debit Control een eindafrekening heeft opgesteld die door [appellant] is geaccordeerd. In dit verband overweegt het hof dat uit de in rechtsoverweging 2.4 en 2.5 aangehaalde mailwisseling evenmin volgt dat [appellant] heeft ingestemd met de door Debit Control opgestelde afrekening van onkosten, nog daargelaten dat deze afrekening slechts betrekking had op de periode tot half augustus 2006. Debit Control mocht er dan ook niet vanuit gaan dat [appellant] met deze afrekening zou instemmen. Het hof acht ook van belang dat partijen na het einde van het dienstverband nog enkele jaren met elkaar hebben samengewerkt. Van een situatie waarin partijen definitief afscheid van elkaar hebben genomen en een partij na drie jaren alsnog, min of meer "vanuit het niets", aanspraak maakt op vergoeding van allerlei onkosten is dan ook geen sprake. Dat [appellant] de vordering van Debit Control op hem erkend heeft zonder tegelijkertijd aanspraak te maken op betaling van nog niet vergoede onkosten, betekent nog niet dat [appellant] het recht om aanspraak te maken op deze kosten heeft verwerkt. Debit Control ziet er aan voorbij dat [appellant] niet verplicht, maar bevoegd was zijn vordering op Debit Control te verrekenen met de vordering van Debit Control op hem. Het enkele feit dat [appellant] van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, betekent niet dat hij het recht om zijn vordering geldend te maken, heeft verwerkt.
9. De vordering van [appellant] van € 7.498,81 bestaat uit een aantal posten. Debit Control heeft verweer gevoerd op een aantal posten en heeft verder betoogd dat het bedrag verminderd moet worden in verband met enkele forfaitaire bijtellingen. Per saldo zou dan geen vordering resteren. Het hof zal de vordering van [appellant] bespreken aan de hand van de door Debit Control voorgestane correcties.
10. Debit Control heeft allereerst bezwaar gemaakt tegen de post autokosten 1 maart tot en met 22 mei 2006. Volgens [appellant] heeft hij in deze periode zelf een auto gehuurd, een Renault Megane, die hij voor zijn werk gebruikte. Debit Control zou, aldus [appellant], de leasevergoeding en de brandstofkosten van de auto betalen. Debit Control heeft die stelling gemotiveerd betwist. Volgens haar heeft zij niet toegezegd om de leasetermijnen van de Renault Megane te vergoeden. [appellant], op wie de bewijslast rust van zijn stelling dat partijen hebben afgesproken dat Debit Control de leaesekosten en de brandstofkosten voor haar rekening zou nemen, heeft geen op dit onderwerp toegesneden bewijsaanbod gedaan. Het aan het slot van de memorie van grieven geformuleerde bewijsaanbod is te algemeen en te weinig specifiek om [appellant] op dit punt tot bewijslevering toe te laten. De vordering betreffende de autokosten van 1 maart tot en met 22 mei 2006 - het betreft een bedrag van € 2.095,94 - is dan ook niet toewijsbaar.
11. Debit Control heeft ook bezwaar gemaakt tegen de post telefoonkosten voor wat betreft de maanden augustus tot en met oktober 2006. Deze kosten komen volgens Debit Control niet voor vergoeding in aanmerking vanwege het ontbreken van facturen. [appellant] heeft bij akte alsnog facturen overgelegd. In haar antwoordakte heeft Debit Control aangegeven dat, nu [appellant] de specificaties van de gesprekskosten niet heeft overgelegd, niet valt na te gaan of de nota's wel betrekking hebben op zakelijke telefoongesprekken en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof passeert dit betoog van Debit Control, nu gesteld noch gebleken is dat Debit Control bij de telefoonnota's over eerdere maanden een onderscheid heeft gemaakt tussen zakelijke gesprekken en privé gesprekken. Uit de in rechtsoverweging 2.4 aangehaalde berekening door de heer [Y] van aan [appellant] verschuldigde onkosten kan een dergelijk onderscheid in elk geval niet worden afgeleid. Bovendien heeft Debit Control in haar berekening al een vast maandelijks bedrag aan privégebruik in rekening gebracht. Anders dan Debit Control meent, heeft [appellant] geen telefoonkosten voor de periode na 15 oktober 2006 in rekening gebracht. Voor de periode van 1 tot en met 15 oktober 2006 heeft [appellant] een bedrag van € 139,05 in rekening gebracht. Dat bedrag wordt al gedekt door de overgelegde nota van 17 oktober 2006 voor gesprekskosten tot en met 30 september 2006. Het verweer van Debit Control tegen dit onderdeel van de vordering van [appellant] - groot € 701,66 - is dan ook onvoldoende onderbouwd.
12. Debit Control meent dat op de door [appellant] berekende brandstofkosten een bedrag van € 1.203,99 in mindering dient te worden gebracht. Volgens Debit Control brengt [appellant] ten onrechte brandstofkosten in rekening voor de periode tot 22 mei 2006 en heeft hij zijn vordering betreffende de periode na juli 2006 niet met nota's van brandstofkosten onderbouwd. Het hof volgt Debit Control in dit betoog. Voor wat betreft de brandstofkosten tot en met 22 mei 2006 verwijst het hof naar wat het heeft overwogen inzake de autokosten voor die periode. Nu [appellant] niet heeft betwist dat hij geen nota's betreffende de brandstofkosten van na juli 2006 heeft ingeleverd bij Debit Control en hij deze nota's ook niet alsnog in het geding heeft gebracht, heeft hij zijn vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. Aan brandstofkosten heeft [appellant] een bedrag van € 2.040,47 gevorderd. In de in rechtsoverweging 2.4 aangehaalde opstelling van [Y] is op basis van de overgelegde nota's uitgegaan van een bedrag van € 899,87. Het hof zal bij de brandstofkosten van die opstelling uitgaan, nu Debit Control daarvan geen afstand heeft genomen. Dat betekent dat de vordering van [appellant] voor wat betreft de brandstofkosten gecorrigeerd dient te worden met een bedrag van € 2.040,47 -/- € 899,87 = € 1.140,60 (derhalve iets minder dan het door Debit Control in haar memorie van antwoord vermelde, en niet nader toegelichte, bedrag van € 1.203,99).
13. [appellant] heeft een bedrag van € 671,31 gevorderd in verband met door Autolease bij hem in rekening gebrachte overkilometers. Debit Control heeft ook bezwaar gemaakt tegen deze vordering. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn vordering betreffende de overkilometers in het licht van het verweer van Debit Control onvoldoende onderbouwd. Uit de factuur van Autolease die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag legt, volgt dat Autolease [appellant] over de periode van 15 juli 2006 tot en met 9 juli 2007 voor 8059 overkilometers belast. Gesteld noch gebleken is dat de overkilometers zijn gemaakt in de periode dat [appellant] de auto op grond van de arbeidsovereenkomst met Debit Control onder zich had, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat debit Control gehouden is de overkilometers te vergoeden. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat de nota na verrekening van de reeds gefactureerde termijnen sluit op een door [appellant] te betalen bedrag van € 219,51. Daaruit volgt dat Autolease afgezien van de overkilometers te hoge termijnbedragen in rekening heeft gebracht. Een deel van die (te hoge) termijnbedragen is door Debit Control voldaan. Niet valt in te zien dat Debit Control wel de volledige kosten van overkilometers zou moeten vergoeden, maar geen aanspraak heeft op verrekening van de door haar betaalde te hoog vastgestelde termijnbedragen.
14. [appellant] maakt aanspraak op betaling van een bedrag van € 242,00 in verband met de door hem in de jaren 2006 en 2007 gemaakte kosten van een postbus, [postbus A te plaats], die ten behoeve van Debit Control werd gebruikt. Debit Control heeft betwist dat de postbus na 15 oktober 2006 nog ten behoeve van haar is gebruikt. [appellant] heeft zijn stelling dat de postbus ook nog in 2007 ten behoeve van Debit Control werd gebruikt niet onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat. Dat de postbus tot 15 oktober 2006 wel ten behoeve van Debit Control werd gebruikt, heeft Debit Control niet betwist. Debit Control heeft niet gesteld dat de postbus op haar naam stond en/of dat de kosten van de postbus door TPG Post bij haar in rekening werden gebracht. Zij heeft evenmin gesteld dat [appellant] geen aanspraak op vergoeding van deze kosten heeft wanneer hij die heeft vergoed. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met het in het geding brengen van een bankafschrift van de bankrekening van zijn echtgenote, waaruit volgt dat in maart 2006 een bedrag van € 120,00 is betaald aan TPG Post zijn stelling dat hij de kosten van de postbus heeft betaald voldoende onderbouwd. Daarmee heeft Debit Control haar verweer tegen dit onderdeel van de vordering onvoldoende gemotiveerd. De slotsom is dat op dit onderdeel van de vordering een correctie dient te worden toegepast van € 122,00.
15. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat op de vordering van [appellant] van
€ 7.498,81 een bedrag van (€ 2.095,94 + € 1.140,60 + € 671,31 + € 122,00 =)
€ 4.029,85 in mindering strekt, zodat een bedrag van € 3.468.96 resteert. Partijen zijn verdeeld over de vraag of op de vordering van [appellant] nog bedragen ingehouden moeten worden in verband met het privé-gebruik van de auto en de telefoon. Het hof komt nu toe aan die vraag.
16. Debit Control maakt aanspraak op een inhouding van € 136,14 (€ 22,69 per maand vanaf 23 mei 2006) in verband met het privé gebruik van de telefoon. [appellant] verzet zich naar het oordeel van het hof ten onrechte tegen deze inhouding. In zijn eigen, onder rechtsoverweging 2.5 aangehaalde, opgave van gemaakte onkosten gaat [appellant] uit van een korting vanwege eigen gebruik van 15%. Het door hem in dat verband berekende bedrag (€ 314,04) is al hoger dan het nu door Debit Control verrekende bedrag. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] zijn betoog dat in het geheel geen korting dient plaats te vinden niet met redenen omkleed.
17. Voor zover [appellant] betoogt dat in het geheel geen inhouding dient plaats te vinden in verband met het privégebruik van de leaseauto vanaf 23 mei 2006 geldt, mutatis mutandis, wat hiervoor is betoogd ten aanzien van de telefoonkosten. In zijn eigen opgave van de onkosten heeft [appellant] rekening gehouden met een korting van 15% op de brandstofkosten en met een eigen bijdrage voor het gebruik van de auto's. [appellant] zal dan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat in het geheel geen inhouding dient plaats te vinden. Waar het nog om gaat, is welk bedrag op zijn plaats is. Het hof stelt vast dat het door Debit Control in de memorie van antwoord genoemde bedrag van € 2.841,71 door haar niet is gespecificeerd en slechts globaal is onderbouwd met een verwijzing naar een percentage van de catalogusprijs, zonder dat de catalogusprijs wordt genoemd. Het bedrag komt ook niet overeen met de eerder door [Y] (vgl. de in rechtsoverweging 2.4 aangehaalde berekening) toegepaste inhouding. Om die reden zal het hof uitgaan van de door [appellant] in zijn eigen kostenopgave berekende inhouding. Over de maanden juni tot en met september gaat [appellant] uit van een totale bijdrage van - afgerond - € 860,00, derhalve € 215,00 per maand. Voor een periode van 5 maanden minus 8 dagen leidt dit tot een bijdrage van, afgerond, € 1.000,00. Voor zover Debit Control meent meer te vorderen te hebben, heeft zij haar vordening onvoldoende onderbouwd.
18. De slotsom is dat [appellant] uit hoofde van door hem gemaakte onkosten te vorderen heeft: € 3.468.96 -/- € 136,14 -/- € 1.000,00 = € 2.332,82. De grieven II en III die zich keren tegen integrale afwijzing van de vordering slagen dan ook in zoverre. Aan wat Debit Control heeft aangevoerd over het verleden van [appellant] en diens betalingsmoraal, gaat het hof voorbij. Wat daar ook van zij, het doet niet af aan het feit dat [appellant] een vordering op Debit Control heeft.
19. Grief IV betreft de beslissing van de kanonrechter om de vordering tot schadevergoeding van [appellant] betreffende de gelegde beslagen af te wijzen. [appellant] voert allereerst aan dat Debit Control geen vordering op hem had omdat hij de vordering van Debet Control op hem volledig kan verrekenen met zijn vordering op Debet Control. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Voor het antwoord op de vraag of Debet Control terecht conservatoir beslag heeft gelegd, is doorslaggevend of zij ten tijde van het leggen van het beslag een vordering op [appellant] had. Anders dan [appellant] kennelijk meent gaat een vordering niet teniet door het enkele feit dat de schuldenaar van die vordering een (hogere) tegenvordering op de schuldeiser heeft en bevoegd is die tegenvordering in verrekening te brengen. Voor het tenietgaan van de vordering is vereist dat de schuldenaar ook daadwerkelijk van die bevoegdheid gebruik maakt door te verklaren dat hij verrekent (vgl. artikel 6:127 lid 1 BW). Gesteld noch gebleken is dat [appellant] zich voorafgaand aan het leggen van het beslag op zijn verrekeningsbevoegdheid heeft beroepen. In dit verband overweegt het hof dat uit de in rechtsoverweging 2.10 en 2.11 aangehaalde mailwisseling hooguit blijkt dat [appellant] zich op verrekening met zijn vordering betreffende de kosten van de postbus heeft beroepen. Op een vordering in verband met "het potje van onbetaalde uren" heeft [appellant] in de procedure geen aanspraak gemaakt, zodat het hof er niet van kan uitgaan dat [appellant] aanspraak heeft op een dergelijke vordering.
20. Het hof volgt [appellant] ook niet in diens betoog dat Debit Control, zo verstaat het hof het betoog van [appellant], misbruik heeft gemaakt van haar procesrecht door beslag te leggen. Ten tijde van het leggen van de conservatoire beslagen had Debit Control [appellant] enkele malen gemaand te betalen, waren de door haar gestelde termijnen verlopen en was [appellant] zijn toezegging om te betalen niet nagekomen. Zijn stelling dat Debit Control de beslagen slechts heeft gelegd om hem te treffen, door hem zo zwart te maken bij zijn opdrachtgevers, heeft [appellant] niet onderbouwd. Nu [appellant] zelf betoogd heeft dat de derden onder wie beslag is gelegd belangrijke opdrachtgevers van hem waren, mocht Debit Control er in beginsel vanuit gaan dat [appellant] mogelijk een vordering op deze opdrachtgevers had, zodat haar beslissing om onder deze opdrachtgevers beslag te leggen niet van onzorgvuldigheid getuigt. Bijzondere feiten en omstandigheden die met zich brengen dat [appellant] ervan had moeten afzien onder deze opdrachtgevers beslag te leggen, heeft [appellant] niet aangevoerd. Het enkele feit dat Debit Control ook onder een andere opdrachtgever beslag had kunnen leggen, maakt de keuze van Debit Control om onder de hiervoor bedoelde opdrachtgevers beslag te leggen nog niet onzorgvuldig. Anders dan [appellant] meent, acht het hof de kosten van de gelegde beslagen niet disproportioneel in verhouding tot het gevorderde bedrag, zeker niet wanneer in aanmerking wordt genomen dat pogingen van Debit Control om in der minne voldoening te verkrijgen van haar vordering geen succes hadden gehad.
21. Nu Debit Control niet onzorgvuldig heeft gehandeld bij het leggen van de conservatoire beslagen, en [appellant] aan zijn vordering niet ten grondslag heeft gelegd dat Debit Control de beslagen ten onrechte heeft gehandhaafd (en dat de schade het gevolg is van het handhaven van de beslagen), is de vordering van [appellant] niet toewijsbaar. De grief faalt reeds om die reden, zodat in het midden kan blijven of [appellant] de door hem gestelde schade geleden heeft en of sprake is van causaal verband tussen deze schade en het aan Debit Control verweten handelen.
Slotsom
22. De slotsom is dat de vordering van Debit Control in conventie toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.010,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, 20 mei 2009, zoals gevorderd. Ook de vordering betreffende de beslagkosten is toewijsbaar, nu Debit Control, zoals hiervoor is overwogen, ten tijde van het leggen van de beslagen daartoe gerechtigd was. De reconventionele vordering van [appellant] is toewijsbaar tot een bedrag van
€ 2.332,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2009, de datum van instelling van de reconventionele eis.
23. Per saldo zijn beide partijen over en weer op relevante onderdelen in het ongelijk gesteld. Het hof ziet daarin aanleiding om de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren. Grief V, die zich keert tegen de proceskostenveroordeling, slaagt in zoverre gedeeltelijk.
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter om procestechnische redenen geheel vernietigen en beslissen als hiervoor is overwogen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter, waarvan beroep, voor zover in conventie en in reconventie gewezen en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan Debit Control te betalen een bedrag van € 2.010,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering, en een bedrag van € 965,28 aan beslagkosten;
veroordeelt Debit Control om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.332,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg (in conventie en in reconventie) en in appel, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.