ECLI:NL:GHLEE:2011:BT5862

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.095/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenbericht niet uitgevoerd door betalingsonmacht van één der partijen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, is op 27 september 2011 een arrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellant], gevestigd te Bergum, en [geïntimeerde], gevestigd te Maastricht, over de levering van een machine die niet aan de koopovereenkomst zou voldoen. Het hof had eerder bepaald dat beide partijen een voorschot van € 26.246,-- moesten deponeren voor een deskundigenonderzoek. Echter, [geïntimeerde] was niet in staat om haar deel van het voorschot te voldoen, wat leidde tot de conclusie dat de bewijslast bij haar lag. Het hof oordeelde dat het deskundigenonderzoek niet kon doorgaan door deze betalingsonmacht, en verbond hieraan de consequentie dat de vorderingen van [geïntimeerde] zouden worden afgewezen.

Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van 25 oktober 2006 en 30 mei 2007, voor zover deze in conventie waren gewezen, en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Dit betekende dat [geïntimeerde] geen recht had op teruggave van de koopsom of schadevergoeding, omdat niet was komen vast te staan dat zij de koopovereenkomst op juiste gronden had ontbonden. Het hof concludeerde dat de grieven van [appellant] in het principaal appel slagen, en dat het incidenteel appel van [geïntimeerde] geen doel kon treffen.

De proceskosten werden aan [geïntimeerde] opgelegd, en het hof begrootte deze kosten tot aan de uitspraak aan de zijde van [appellant] op een totaal van € 2.700,-- aan verschotten en € 3.552,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat in eerste aanleg, en € 2.110,85 aan verschotten en € 5.708,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat in hoger beroep. Het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 september 2011
Zaaknummer 107.002.095/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke za[appellant]de zaak van:
[appellant],
gevestigd te Bergum,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.F. Verwilligen, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. N.P.F.E. van Peet, kantoorhoudende te Heerlen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 14 december 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij bedoeld tussenarrest heeft het hof bepaald dat ieder der partijen uiterlijk 15 maart 2011 de helft van het op € 26.246,-- bepaalde voorschot ten behoeve van de door het hof benoemde deskundigen ter griffie van het hof diende te deponeren door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.637 van MJV arrondissement Leeuwarden (541) Postbus 1701, 8901 CA Leeuwarden o.v.v. "deskundigenkosten zaaknummer 107.002.095/01.
[appellant] heeft tijdig een bedrag groot € 13.123,-- op voormeld rekeningnummer overgemaakt.
[geïntimeerde] heeft niet aan haar betalingsverplichting voldaan, omdat zij, zoals door haar advocaat aan het hof is gemeld, daartoe niet in staat was.
Het hof heeft de dekundigen bij brief van 6 april 2011van een en ander op de hoogte gesteld en aangegeven dat het eerder opgedragen onderzoek niet behoeft te worden uitgevoerd.
Op verzoek van [appellant] is vervolgens de door haar betaalde helft van het voorschot terugbetaald.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De vorderingen van [geïntimeerde] berusten op de stelling dat haar niet een machine is geleverd die aan de koopovereenkomst beantwoordt (zie onder meer het tussenarrest van 6 april 2010 onder overweging 3). Krachtens de hoofdregel van bewijslastverdeling (artikel 150 Rv) draagt [geïntimeerde] de bewijslast (en het daarbij behorende bewijsrisico) van die stelling. Het door het hof bij arrest van 14 december 2010 bevolen deskundigenonderzoek had als bijkomstigheid kunnen hebben dat daarmee bewijs werd geleverd voor de desbetreffende stelling van [geïntimeerde], maar had - zoals ook blijkt uit de vraagstelling aan de deskundigen - primair ten doel het hof voor te lichten omtrent allerlei praktische en technische problemen die het verwerken van carpaccio, welke voor het snijden in diepbevroren toestand wordt geconditioneerd, klaarblijkelijk met zich kan brengen. Een en ander werd van belang geacht voor de verdere beoordeling van de grieven in het principaal appel en de waardering van het reeds bijgebrachte en mogelijk nog bij te brengen bewijs.
2. Nu het deskundigenonderzoek door toedoen van [geïntimeerde] geen doorgang heeft kunnen vinden, ziet het hof zich genoodzaakt daaraan de consequentie te verbinden dat de vorderingen van [geïntimeerde], als (in conventie) toegewezen in het vonnis d.d. 30 mei 2007, waarvan beroep, alsnog af te wijzen, zodat de door [appellant] tegen bedoeld vonnis en tegen het tussenvonnis d.d. 25 oktober 2006 opgeworpen grieven in zoverre slagen en verder geen behandeling meer behoeven.
3. Dientengevolge is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] de tussen partijen gesloten koopovereenkomst op rechtens juiste gronden buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat [geïntimeerde] jegens [appellant] aanspraak kan maken op teruggave van de koopsom en op schadevergoeding, omdat laatstgenoemde tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
4. Een en ander brengt mede dat de vorderingen van [geïntimeerde], voor zover die door de rechtbank zijn toegewezen, alsnog dienen te worden afgewezen, alsmede dat het incidenteel appel geen doel kan treffen, zodat de incidentele grieven geen verdere behandeling behoeven.
5. Het hof stelt voor de duidelijkheid nog vast dat tegen de afwijzing van de vordering in reconventie niet in appel is opgekomen.
Slotsom
6. De vonnissen d.d. 25 oktober 2006 en d.d. 30 mei 2007, voor zover in conventie gewezen, zullen worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog ten volle worden afgewezen. [geïntimeerde] zal de kosten van de vordering in conventie in eerste aanleg hebben te dragen en zal tevens worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, zowel in het principaal als in het incidenteel appel (3,5 punt, tarief IV).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen d.d. 25 oktober 2006 en 30 mei 2007, waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alle vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 2.700,-- aan verschotten en € 3.552,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 2.110,85 aan verschotten en € 5.708,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat de proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en H. de Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 september 2011 in bijzijn van de griffier.