ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6235

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.922/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jachthuur en bewijs van betaling in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil over de jachthuur tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [Appellant] stelde dat hij de jachthuur voor de percelen al jarenlang betaalde, terwijl [geïntimeerde] betwistte dat de huur correct was voldaan. Het hof merkte op dat de verklaring van [appellant] als partijgetuige slechts bewijs kan opleveren indien er voldoende aanvullend bewijs is dat zijn verklaring geloofwaardig maakt. [Appellant] verklaarde dat hij al bijna 40 jaar op de percelen jaagt en dat hij jaarlijks de huur aan de betrokken boeren betaalt. Hij gaf aan dat hij in oktober 2006 de jachthuur voor dat jaar al had betaald aan [geïntimeerde] senior, maar dat deze betaling door [geïntimeerde] junior werd betwist. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaring van [getuige] de verklaring van [appellant] voldoende ondersteunde. Het hof concludeerde dat de jachthuurovereenkomst niet buitengerechtelijk was ontbonden wegens wanbetaling en dat [appellant] recht had op een schadevergoeding van € 4,50, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 30 augustus 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 30 augustus 2011
Zaaknummer 200.037.922/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in de principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
In eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. J.H. van der Meulen, kantoorhoudende te Joure,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. B. Korvemaker, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 15 februari 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Het getuigenverhoor aan de zijde van [appellant], dat was bepaald in het tussenarrest van 15 februari 2011, heeft plaats gevonden op 12 april 2011. Zijdens [appellant] zijn als getuige gehoord hijzelf en [getuige], zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
[geïntimeerde] heeft afgezien van een contra-enquête.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. [appellant] diende te bewijzen dat de contractuele jaarhuur tot 2005/2006 aan [geïntimeerde] is betaald.
2. Het hof merkt vooraf op dat de verklaring van [appellant] de verklaring is van een partijgetuige als bedoeld in artikel 164 Rv, zodat die verklaring slechts bewijs in het voordeel van [appellant] kan opleveren indien voldoende aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft, dat zij die partijverklaring (voldoende) geloofwaardig maken.
[appellant] heeft als partijgetuige verklaard dat hij al bijna 40 jaar op de bewuste percelen jaagt en dat hij jaarlijks de jachthuur aan de betrokken boeren betaalt. Over [geïntimeerde] verklaarde hij:
"Het bedrag van [geïntimeerde] werd in de periode na 2002 door mijn collega [getuige] aan [geïntimeerde] overhandigd, ik zat toen ook al in een rolstoel. De heer [geïntimeerde] senior nam het geld in ontvangst, stopte dat in de borstzak van zijn overall en zei dat het geld welkom was. Daarna namen wij afscheid en zeiden we zien elkaar wel weer. (… ) Ik had in oktober 2006 de jachthuur voor dat jaar reeds betaald aan [geïntimeerde] senior. In 2007 heeft de heer [getuige] aan de heer [geïntimeerde] in een aangetekende brief de contractuele huur tot het einde van de jachthuurovereenkomst toegezonden. Deze brief is door de heer [geïntimeerde] geweigerd. ik overhandig u hier de brief. Deze brief is nooit geopend."
2.1. Het proces-verbaal meldt dat de raadsheer-commissaris de brief, gedagtekend 20 juni 2007, heeft geopend en daarin behoudens een schrijven van [appellant] en [geïntimeerde], een biljet van 5 euro en een munt van 2 euro heeft aangetroffen.
De partijgetuige heeft verder verklaard dat hij nooit wat met [geïntimeerde] jr. te maken heeft gehad tot deze procedure. Ergens tussen oktober 2006 en juni 2007 heeft hij vernomen dat [geïntimeerde] jr. de eigendom van de percelen van zijn vader had verkregen. Aan [geïntimeerde] Sr. betaalde [appellant] € 250,-- per jaar tot en met 2006.
2.2. De getuige [getuige] heeft de lezing van de partijgetuige op hoofdlijnen onderschreven.
Hij heeft verklaard:
"De heer [geïntimeerde] was eigenlijk altijd thuis. Bij hem hebben wij de jachthuur nooit op een later tijdstip hoeven te overhandigen. In zijn geval bedroeg de jachthuur € 250,00. De bedragen voor de boeren werden tevoren in een envelop met hun naam erop gestopt. (…) De heer [appellant] zat voor zover ik mij kan herinneren in 2002 al in een rolstoel. Wanneer wij bij [geïntimeerde] waren aangekomen, stapte ik uit de auto en ging hem opzoeken in zijn schuur of op zijn erf. Als ik hem gevonden had liepen wij, voor zover hij in de schuur was, naar buiten. Daar overhandigde ik hem de envelop met € 250,00. Dit gebeurde altijd in het gezichtsveld van de auto waarin de heer [appellant] zat. (…) Voor de kerst van 2006 hoorde ik dat de grond van [geïntimeerde] voorlopig was aangemeld als foerageergebied. Rond kerst 2006, toen ik zoals elk jaar, aan de desbetreffende boeren een half litertje jenever en een banketstaaf bracht met de beste wensen voor kerst en Nieuwjaar namens de jagers, sprak ik met de heer [geïntimeerde] junior. Ik begreep toen dat hij inmiddels eigenaar was geworden van de percelen grond van zijn vader. (…) Ik heb op verzoek van de heer [appellant] de brief van 20 juni 2007 geschreven.
3. Nu de verklaring van de getuige [getuige] de partijverklaring van [appellant] in voldoende mate ondersteunt - en ook de tijdens het getuigenverhoor overgelegde aangetekende brief geheel binnen die verklaringen past - is het hof van oordeel dat [appellant] erin is geslaagd het hem opgedragen bewijs te leveren.
4. Het gevolg van het slagen van de bewijsopdracht is dat het gehandhaafde verweer van [geïntimeerde], inhoudende dat de jachthuurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden wegens wanbetaling door [appellant], faalt. De jachthuurovereenkomst is in stand gebleven en [appellant] heeft recht op € 4,50 aan schadevergoeding, gelijk het hof reeds in het tussenarrest van 31 augustus 2010 heeft overwogen.
De slotsom en de proceskostenveroordeling
5. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter van 29 april 2009, voor zover in appel aangevochten, vernietigen, en opnieuw rechtdoende de vordering tot schadevergoeding van [appellant] toewijzen tot een bedrag van € 4,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 7 juli 2009 tot de dag der algehele voldoening.
5.1. Het hof ziet in deze uitkomst reden om de kosten van het geding in eerste aanleg te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5.2. In hoger beroep zal het hof, in het principaal appel zijdens [appellant], [appellant] aanmerken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij en hem in de kosten daarvan veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief V, zulks gelet op de eisvermeerdering d.d. 16 maart 2010.
In het incidenteel appel acht het hof, gelet op de uitkomst van de bewijslevering en de daarmee samenhangende kennelijke leugenachtigheid van [geïntimeerde] aangaande de tussen partijen gemaakte afspraken, termen aanwezig om [geïntimeerde] met een gedeelte van de advocaatkosten van [appellant] te belasten, te begroten op 1,5 punt naar tarief II.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in hoger beroep aangevochten
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen uit hoofde van schadevergoeding de somma van € 4,50 (vier euro en vijftig cent) te vermeerderen et de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2009 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 262,-- aan verschotten en € 2.632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in een gedeelte van de kosten van het geding in incidenteel appel, en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en die van het appel in reconventie in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 augustus 2011 in bijzijn van de griffier.