Beschikking d.d. 2 augustus 2011
Zaaknummer 200.079.171
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudende te Leeuwarden,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.E. Scholten, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 september 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren [in 2003], met ingang van 1 januari 2010 bepaald op € 395,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 22 december 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 22 september 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag van € 150,-- per maand met ingang van 1 januari 2010, althans een in goede justitie te bepalen bedrag en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarnaast heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 23 februari 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht het beroep van de man ongegrond te verklaren dan wel hetgeen verzocht is af te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
14 juni 2011 met bijlagen en een faxbericht van 16 juni 2011 van mr. Van Dalen en een brief van 23 juni 2011 met bijlagen van mr. Scholten.
Ter zitting van 4 juli 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun advocaat. Door mr. Van Dalen en door
mr. Scholten zijn pleitaantekeningen overgelegd.
De beoordeling
De brief van 20 juni 2011 van mr. Van Dalen
1. De inhoud van de brief van 20 juni 2011 van mr. Van Dalen wordt door het hof niet meegenomen in de beoordeling, nu de advocaat, gezien de inhoud van de brief daarmee zonder toestemming van het hof van een nieuwe schriftelijke ronde gebruik heeft gemaakt, hetgeen het hof in strijd acht met de goede procesorde.
De vaststaande feiten
2. Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie tussen partijen is [kind] geboren. De man heeft hem erkend en partijen zijn gezamenlijk met het gezag over hem belast. In maart 2007 hebben partijen hun samenwoning beëindigd. Sindsdien heeft [kind] zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3. Bij haar inleidend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dient te voldoen van € 395,-- per maand. De man heeft tegen dat verzoek verweer gevoerd.
4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op het verzoek van de vrouw beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De man heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De geschilpunten
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
• de draagkracht van de man en wel op het punt van het inkomensverlies;
• de draagkracht van de vrouw en wel op het punt van haar vermogen.
De overwegingen
De draagkracht van de man
6. Vaststaat dat de man thans naast zijn werk de studie Werktuigbouwkunde volgt. Teneinde voldoende tijd aan deze studie te kunnen besteden, is het dienstverband van de man met ingang van 1 januari 2010 teruggebracht tot 28 uren per week. Tussen partijen is niet in geschil dat dit een inkomensdaling aan de zijde van de man tot gevolg heeft gehad.
7. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of met die inkomensdaling rekening dient te worden gehouden bij de bepaling van de draagkracht van de man in het kader van de door hem te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind]. De man stelt geen andere keuze te hebben gehad dan deze opleiding te gaan volgen teneinde ervoor te zorgen dat hij - wanneer hij op de leeftijd van
35 jaar leeftijdsontslag krijgt bij Defensie - zijn inkomsten op peil kan houden en zo een bijdrage kan blijven leveren in de kosten en opvoeding van [kind].
8. De vrouw erkent dat de man bij Defensie een aanstelling heeft, waarin de eindigheid van dat dienstverband en voortzetting van een arbeidscarrière buiten Defensie besloten liggen. Zij is echter van mening dat de keuze om buiten Defensie een HBO-studie te gaan volgen geheel voor rekening van de man dient te komen, aangezien volgens haar niet is gebleken dat er een noodzaak was om minder te gaan werken. Zij wijst erop dat Defensie een ruim uitgewerkt beleid inzake de door- en uitstroom van militairen heeft, waarbij een vrijstelling van arbeid verleend kan worden ten behoeve van de opleiding. Naar de mening van de vrouw had de man dan ook met instandhouding van zijn inkomen via Defensie een opleiding kunnen volgen.
9. Bij de beoordeling van de vraag of rekening dient te worden gehouden met het inkomensverlies aan de zijde van de man, dient allereerst te worden vastgesteld of dat inkomensverlies al dan niet voor herstel vatbaar is. De man heeft gesteld dat hij niet vaker dan één keer per twee jaren om wijziging van de omvang van zijn dienstverband mag verzoeken. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt de juistheid daarvan. Het hof is dan ook van oordeel dat is komen vast te staan dat de man, gelet op de omstandigheid dat de vorige wijziging is ingegaan op 1 januari 2010, niet eerder dan per 1 januari 2012 om een nieuwe wijziging van de omvang van zijn dienstverband zal kunnen verzoeken. Van een mogelijkheid tot herstel van het inkomensverlies binnen zijn huidige functie is derhalve in de nabije toekomst geen sprake. Bovendien is het gelet op de huidige omstandigheden bij Defensie - waarbij het hof met name doelt op de door te voeren bezuinigingen - onzeker of een verzoek van de man tot uitbreiding van zijn dienstverband überhaupt zal worden toegewezen. Het hof acht het inkomensverlies dan ook niet voor herstel vatbaar.
10. Vervolgens ligt ter beoordeling aan het hof voor de vraag of het inkomensverlies de man te verwijten is. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende. Uit de stukken die de man heeft overgelegd blijkt dat alleen personeel met een fase 3-aanstelling in aanmerking komt voor een dienstverband bij Defensie na hun 35ste levensjaar. In 2009 heeft de man een verzoek ingediend om zijn BBT-aanstelling om te zetten in een fase 3-aanstelling. Dit verzoek is afgewezen. Wel is de aanstelling van de man omgezet in een fase 2-aanstelling. Gelet daarop is de kans aanzienlijk dat hij na zijn 35ste leeftijdsontslag krijgt. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het aantal banen bij Defensie wegens bezuinigingen op korte termijn verminderd zal worden.
11. Weliswaar heeft de man erkend dat het zijn eigen keuze was om buiten Defensie een opleiding te gaan volgen, maar door de vrouw is niet weersproken dat het beleid van Defensie tot doel heeft dat de man geboren in 1978 na zijn 35ste levensjaar een baan in de burgermaatschappij zal aanvaarden. De man is hierop vooruitgelopen door stappen te ondernemen waardoor hij op termijn zijn inkomen kan zekerstellen. Het hof is van oordeel dat de man dit op reële wijze heeft gedaan, terwijl - gegeven de omstandigheden - ook van de man mag worden verwacht dat hij zich reeds nu inspant om zijn kansen op een baan in de burgermaatschappij te vergroten om daarmee zijn draagkracht ten behoeve van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] op peil te kunnen blijven houden. De man is zijn studie reeds begonnen toen hij ouderschapsverlof had. Gelet op de omstandigheid dat de opleiding van de man een voltijdstudie betreft, die hij in vijf jaren wenst af te ronden, acht het hof het gerechtvaardigd en daarmee niet verwijtbaar dat hij na afloop van zijn ouderschapsverlof heeft verzocht om de omvang van zijn dienstverband te verminderen. Daarbij merkt het hof op dat uit het navolgende blijkt dat ook de vrouw draagkracht heeft om enige kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te kunnen voldoen, waardoor de financiële gevolgen van de keuze van de man niet geheel ten laste van de vrouw komen.
12. Nu het hof van oordeel is dat het inkomensverlies aan de zijde van de man niet verwijtbaar is, zal het hof de draagkracht van de man bepalen aan de hand van zijn werkelijke inkomen. Het hof zal daartoe uitgaan van de cumulatieven zoals die zijn weergegeven op de door de man overgelegde salarisspecificatie over de maand maart 2010 en deze extrapoleren naar een heel jaar. De rechtbank is in de bestreden beschikking uitgegaan van de door de man overgelegde draagkrachtberekening van 28 mei 2010 en heeft daarop een aantal correcties aangebracht. Nu daartegen geen andere grieven zijn gericht dan de grief ten aanzien van het inkomen van de man, zal het hof die draagkrachtberekening in zoverre overnemen.
13. Gelet op het voorgaande wordt de draagkracht van de man aan de hand van de tarieven van januari 2010 als volgt berekend.
Loon volgens geëxtrapoleerde cumulatieven € 24.377
Spaarloon € 613 +
Inkomsten uit arbeid € 24.990
Eigenwoningforfait € 440
Rente en kosten van (hypothecaire) schulden € 4.032 -
Belastbare inkomsten uit eigen woning € 3.592 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 21.398
- € 6.092 schijf 33,45%
- € 1.337 schijf 41,95%
Inkomensheffing box 1 € 7.428
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 24.990
Inkomensheffing box 1 € 7.428
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 3.476 -
Verschuldigde inkomensheffing € 3.952 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 21.038
Besteedbaar inkomen per maand € 1.753
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Hypotheekrente € 336
Hypotheekaflossing/premie levensverz. € 108 +
Forfait overige eigenaarslasten € 48 +
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 285 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 37
Door werkgever ingehouden bijdrage ZVW € 63 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Ziektekosten € 56 +
Omgangskosten € 70 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.320 -
Draagkrachtruimte € 433
14. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve € 303,-- per maand, beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van [kind]. De man is derhalve, gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende het voordeel buitengewone uitgaven kinderen, in staat een bijdrage van € 352,-- per maand te voldoen.
De draagkracht van de vrouw
15. De man stelt dat de vrouw naast haar inkomen uit dienstbetrekking tevens een aanzienlijk inkomen uit vermogen heeft, omdat zij een (aanzienlijk voorschot op een) erfenis heeft gekregen. Volgens hem is de vrouw inmiddels een voorschot op de erfenis ter grootte van € 25.000,-- uitbetaald. De vrouw heeft recht op 3/8 deel van de erfenis, welke volgens de man een bedrag van € 105.353,-- betreft. De vrouw erkent dat zij erfgenaam is van [persoon X], die op
17 oktober 2004 is overleden. Zij betwist echter dat zij reeds over (een deel van) het geërfde kan beschikken en stelt voorts dat op dit moment nog niet vaststaat welk bedrag zij uit de erfenis zal ontvangen. Door grote onenigheid tussen de kinderen van [persoon X] verloopt de afwikkeling van de nalatenschap alles behalve voortvarend.
16. Op grond van de stukken is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat de vrouw haar aandeel in de erfenis nog niet heeft ontvangen en daarop ook nog geen voorschot heeft ontvangen. De man stelt terecht dat door de Belastingdienst een navorderingsaanslag is opgelegd over de jaren 2006 tot en met 2009, aangezien de vrouw in die jaren geen box 3-vermogen heeft opgegeven. Deze navordering is echter opgelegd omdat de vrouw heeft verzuimd haar vordering op de nalatenschap aan te geven bij de Belastingdienst en derhalve niet omdat zij haar vermogen niet heeft opgegeven. Een dergelijke vordering op de nalatenschap verhoogt de draagkracht van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te voldoen, echter niet. Zij heeft immers niet de beschikking over dat vermogen.
17. De man heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het voor rekening en risico van de vrouw moet komen dat zij haar aandeel in de erfenis nog niet heeft ontvangen, aangezien zij niets heeft ondernomen om de nalatenschapsprocedure te versnellen. De man is dan ook van mening dat ondanks het uitblijven van het uitkeren van het deel van de erfenis dat de vrouw toekomt, in het kader van de draagkracht van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te voldoen, toch rekening moet worden gehouden met een rendement uit vermogen. Het hof volgt de man niet in deze stelling. Hoewel onweersproken is gesteld dat de verdeling van de nalatenschap geen ingewikkelde kwestie is, kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij meer had moeten ondernemen om de procedure te bespoedigen. Het hof overweegt daartoe dat de verdeling van de nalatenschap een familiekwestie betreft, waardoor begrijpelijk is dat de vrouw enige terughoudendheid in acht neemt teneinde de verhoudingen tussen haar en de overige betrokken partijen niet op scherp te zetten. De vrouw had derhalve in theorie weliswaar meer kunnen ondernemen om haar aandeel in de erfenis te ontvangen, maar het hof acht het gelet op het voorgaande in het kader van de onderhavige procedure niet verwijtbaar dat zij dat niet heeft gedaan.
18. Gelet op het voorgaande zal het hof het rendement uit enig vermogen van de vrouw buiten beschouwing laten bij de berekening van haar draagkracht.
19. De man stelt voorts dat de vrouw niet alleen inkomen genereert uit haar dienstbetrekking, maar tevens uit nevenwerkzaamheden die zwart worden betaald. De vrouw heeft betwist dat zij zwarte inkomsten heeft. Zij erkent wel eens buiten haar dienstbetrekking om kapperswerkzaamheden te verrichten, maar volgens haar is dit zeer sporadisch en dan als wederdienst voor klusjes die voor haar zijn gedaan. Nu de man zijn stelling hieromtrent niet nader heeft onderbouwd, terwijl de vrouw die stelling gemotiveerd heeft betwist, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de vrouw hogere inkomsten heeft dan uit de door haar overgelegde stukken blijkt. Het hof zal dan ook geen rekening houden met eventuele inkomsten uit nevenwerkzaamheden.
20. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de jaaropgave over 2009. Daartoe overweegt het hof dat uit de door de vrouw overgelegde jaaropgaven over 2010 geen duidelijk beeld bestaat over het totale door haar te genereren jaarinkomen. Immers heeft de vrouw in 2010 gedurende ongeveer twee maanden een WW-uitkering genoten, alvorens zij in januari 2011 een nieuwe baan had. De maanden waarin zij die uitkering genoot en derhalve geen inkomsten uit arbeid had, zijnde de maanden november en december, zijn in verband met de in die periode vallende feestdagen bij uitstek de maanden waarin in het vakgebied van de vrouw veel uren worden gemaakt. Nu de vrouw juist over deze maanden geen inkomen uit dienstbetrekking had, maar een WW-uitkering, is het hof van oordeel dat het totaal van de jaaropgaven over 2010 geen recht doet aan het gebruikelijke inkomen van de vrouw. Mede gelet op het feit dat de vrouw heeft gesteld dat zij een WW-uitkering heeft genoten, omdat haar voormalige werkgever haar na drie tijdelijke dienstverbanden geen vast dienstverband wilde geven en zij sinds januari 2011 weer een baan heeft, gaat het hof ervan uit dat de WW-uitkering slechts een eenmalige omstandigheid was. Nu de jaaropgave over 2009 wel de inkomsten in een volledig jaar laat zien en derhalve beter aansluit bij het door de vrouw te genereren inkomen, zal het hof van die jaaropgave uitgaan.
21. De vrouw heeft bij haar verweerschrift een draagkrachtberekening overgelegd. In die berekening is zij uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder. Het hof overweegt daaromtrent dat het in het kader van een draagkrachtvergelijking gebruikelijk is om bij de berekening van de draagkracht bij beide ouders uit te gaan van de alleenstaandennorm. Het hof ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak af te wijken van hetgeen gebruikelijk is.
22. Gelet op het voorgaande en gelet op de overige niet-betwiste bedragen, zoals die blijken uit de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening van 23 februari 2011 wordt de draagkracht van de vrouw aan de hand van de tarieven van januari 2010 als volgt berekend.
Loon volgens jaaropgave 2009 € 13.689
- € 4.579 schijf 33,45%
Inkomensheffing box 1 € 4.579
Inkomen voor aftrek inkomensheffing € 13.689
Kindgebonden budget € 1.011 +
Totale inkomsten € 14.700
Inkomensheffing box 1 € 4.579
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 5.495 -
Verschuldigde inkomensheffing € 0 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 14.700
Besteedbaar inkomen per maand € 1.225
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 909
Kale huur € 476
Af: huurtoeslag € 210 -
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 59 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 103
Premie aanvullende ziektekostenverzekering € 30 +
Door werkgever ingehouden bijdrage ZVW € 73 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Af: zorgtoeslag € 70 -
Ziektekosten € 92 +
Draagkrachtloos inkomen € 1.060 -
Draagkrachtruimte € 165
23. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve € 115,-- per maand, beschikbaar ten behoeve van [kind].
De draagkrachtvergelijking
24. In beginsel dienen de onderhoudsplichtigen naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van de kinderen. Aan de hand van de hiervoor berekende draagkracht van partijen zal worden vastgesteld in welke mate door ieder van partijen in de behoefte van minderjarige behoort te worden voorzien.
25. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [kind] € 395,-- per maand bedraagt. Gelet op de hiervoor opgenomen berekeningen van de draagkracht van partijen is de totale beschikbare draagkrachtruimte (€ 352,-- + € 115,-- =) € 467,-- per maand.
26. Het aandeel van partijen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] wordt vervolgens berekend door de draagkracht van de betreffende ouder te delen door de totale draagkrachtruimte van partijen gezamenlijk en vervolgens te vermenigvuldigen met de behoefte van [kind]. Gelet hierop dient de man bij te dragen met een bedrag van (€ 352,-- / € 467,--) x € 395,-- = € 298,-- per maand. De bijdrage van de vrouw bedraagt dan (€ 115,-- / € 467,--) x € 395,-- = € 97,-- per maand. Nu de berekende bijdrage de voor kinderalimentatie beschikbare draagkrachtruimte van de man niet overschrijdt, zal het hof de door de man te betalen bijdrage bepalen op € 298,-- per maand.
Slotsom
27. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
28. Het hof ziet in het door de man met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren op
25 november 2003, met ingang van 1 januari 2010 op € 298,-- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, G.M. van der Meer en R. Feunekes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011 in bijzijn van de griffier.