ECLI:NL:GHLEE:2011:BR4755

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.000-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieplicht tussen twee moeders met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, stond de omgangsregeling tussen de vrouw en het kind centraal. De vrouw, die tijdens het huwelijk van de moeder met haar partner betrokken was bij de geboorte van het kind, verzocht om een omgangsregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat er geen omgang zou plaatsvinden, wat de vrouw in hoger beroep aanvoerde. De moeder had het gezag over het kind en had de omgangsregeling stopgezet na een periode van enkele jaren. Het hof oordeelde dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders, maar dat dit recht kan worden ontzegd als het in strijd is met de belangen van het kind. Het hof concludeerde dat de vrouw op dit moment geen omgang met het kind kan hebben, omdat het kind niet op de hoogte is van haar bestaan en de moeder het kind hierover nog niet heeft geïnformeerd. Het hof benadrukte het belang van voorlichting aan het kind over haar ontstaansgeschiedenis en gaf de moeder de opdracht om dit binnen een jaar te doen. Daarnaast werd een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vrouw elk kwartaal moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind, zoals gezondheid en school. De beslissing van de rechtbank werd gedeeltelijk bekrachtigd, maar de verzoeken van de vrouw om een omgangsregeling en consultatieplicht werden afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van communicatie en voorlichting in situaties van co-ouderschap, vooral wanneer het gaat om de belangen van het kind.

Uitspraak

Beschikking d.d. 2 augustus 2011
Zaaknummer 200.081.000
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vrouw],
domicilie kiezende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.W. Leseman, kantoorhoudende te Tilburg,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J.A. van Es, kantoorhoudende te Meppel.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 27 oktober 2010 heeft de rechtbank Assen de verzoeken van de vrouw afgewezen en de beschikking van
19 oktober 2005 van de rechtbank Zutphen in dier voege gewijzigd dat wordt bepaald dat tussen de vrouw en [kind]], geboren [in 2004], geen omgang zal plaatsvinden.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 januari 2011, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 27 oktober 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de rechtsgronden, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de in eerste aanleg gedane verzoeken van de vrouw alsnog toe te wijzen en het in eerste aanleg gedane verzoek van de moeder alsnog af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 15 maart 2011, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht om het beroepschrift van de vrouw ongegrond te verklaren en de beschikkingen van de rechtbank Assen van 3 maart 2010 en
27 oktober 2010 te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 26 januari 2011 met een bijlage en een brief van 25 februari 2011 met bijlagen, beide van mr. Leseman en een brief van 1 februari 2011 van de
Raad voor de Kinder-bescherming (hierna te noemen: de raad).
Ter zitting van 28 juni 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Leseman, de moeder, bijgestaan door mr. Van Es, en de heer
J. Scholte Aalbes namens de raad.
De beoordeling
Nagekomen stukken
1. Gelet op het bepaalde in artikel 1.4.3. van het procesreglement verzoekschrift¬procedures familiezaken gerechtshoven, zal het hof geen acht slaan op een faxbericht, gedateerd 26 januari 2011, met bijlagen van mr. Leseman, welk faxbericht op 24 juni 2011 ter griffie van het hof is binnengekomen.
Genoemd artikel bepaalt dat stukken waarop iemand zich wenst te beroepen zo spoedig mogelijk moeten worden overgelegd, maar in ieder geval uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Nu voornoemde stukken te laat bij het hof zijn binnengekomen, zal het hof hierop geen acht slaan.
De vaststaande feiten
2. Ten tijde van het huwelijk tussen partijen is uit de moeder [kind] geboren.
De moeder is alleen met het gezag over [kind] belast. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 oktober 2005 in de registers van de burgerlijke stand op 21 november 2005. [kind] heeft sinds het uiteengaan van partijen haar hoofdverblijf bij de moeder.
3. Bij beschikking van 19 oktober 2005 is bepaald dat het recht van omgang tussen de vrouw en [kind] aldus is dat zij gedurende vier weken na 24 augustus 2005 elke woensdag van 08.00 uur tot 17.00 uur omgang met elkaar hebben, waarna de omgang zal worden uitgebreid naar elke dinsdag en woensdag van 08.00 uur tot 17.00 uur.
Van 24 september 2005 tot 16 september 2006 had [kind] elke dinsdag en woensdag van 08.00 uur tot 17.00 uur omgang met de vrouw. Vanaf 16 september 2006 wordt geen uitvoering meer gegeven aan de hiervoor omschreven omgangsregeling tussen de vrouw en [kind].
4. Bij inleidend verzoekschrift van 12 november 2009 heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen een omgangsregeling tussen haar en [kind] vast te stellen als omschreven in dat verzoekschrift en te bepalen dat er een informatie- en consultatieregeling tussen partijen zal gelden.
5. De moeder heeft zich tegen het inleidende verzoek verweerd en heeft tevens een zelfstandig verzoek gedaan, inhoudende dat de door de rechtbank bij beschikking van 19 oktober 2005 vastgestelde omgangsregeling wordt ingetrokken.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de vrouw gericht.
Ten aanzien van de omgangsregeling
7. Uitgangspunt is dat het kind recht op omgang heeft met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of wanneer de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt is of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
wanneer omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van
het kind.
8. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat, zoals de rechtbank bij tussen-beschikking van 3 maart 2010 heeft overwogen, de vrouw in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [kind].
9. Partijen hebben langdurig, te weten voor een periode van negen jaren, samengewoond en hebben samen over een periode van drie jaren toegeleefd
naar de zwangerschap van de moeder en de geboorte van [kind]; zo hebben zij samen gezocht naar een zaaddonor, zijn zij samen naar afspraken in
het ziekenhuis geweest en was de vrouw bij de geboorte van [kind] aanwezig.
Het was ook de bedoeling, zo hebben partijen ter zitting van het hof nogmaals bevestigd, dat ook de vrouw moeder zou zijn van [kind]. Partijen zijn evenwel kort na de geboorte van [kind] uit elkaar gegaan, waarna de vrouw in eerste instantie nog omgang had met [kind]. De vrouw heeft [kind] vanaf 2006, nadat de omgang door de moeder stop werd gezet, niet meer gezien en is vanaf dat moment ook niet meer betrokken bij het leven van [kind]. [kind] heeft vanwege haar jonge leeftijd geen herinneringen aan de vrouw en is tot op heden niet op de hoogte gebracht van de relatie die er is geweest tussen de moeder en de vrouw.
10. Uit onderzoek van de raad komt, zoals blijkt uit het raadsrapport van 7 juni 2010,
naar voren dat wijziging of hervatting van de bestaande omgangsregeling wordt belemmerd, zolang de moeder [kind] niet heeft voorgelicht over het bestaan en de rol van de vrouw. [kind] heeft volgens de raad het recht om te weten dat ze is geboren ten tijde van de relatie tussen de moeder en de vrouw, die destijds ook hadden besloten om samen de ouderrol voor haar te gaan vervullen. De raad acht het ongewenst en niet in het belang van (de ontwikkeling van) [kind] dat zij op enig moment wellicht door derden wordt geïnformeerd over het bestaan van de vrouw en daardoor in verwarring wordt gebracht. De raad ziet in het wederzijdse wantrouwen tussen de vrouw en de moeder een tweede belemmering voor omgang. De raad heeft in dit kader opgemerkt dat duidelijk is geworden dat de vrouw ten tijde van de echtscheiding en de omgang met [kind] kampte met depressiviteit en alcoholproblematiek.
11. De raad heeft zijn standpunt, zoals hiervoor omschreven, ter zitting
van het hof gehandhaafd. De raad heeft daar nog aan toegevoegd dat de moeder vragen van [kind] omtrent haar ontstaansgeschiedenis voor moet zijn en derhalve als ouder sturend moet zijn wat betreft de voorlichting.
12. Het hof is, gelet op hetgeen de raad heeft aangevoerd, van oordeel dat omgang tussen de vrouw en [kind] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [kind]. Voor een gedegen beoordeling van de mogelijkheden om de omgang te hervatten is eerst noodzakelijk dat [kind] wordt voorgelicht over het bestaan en de rol van de vrouw. Het hof wijst de moeder nadrukkelijk op het belang van voorlichting van [kind] over haar ontstaansgeschiedenis en vertrouwt erop dat de moeder [kind] hierover informeert. Deze voorlichting dient, eventueel met inzet van professionele hulp, tussen nu en een jaar plaats te vinden.
De moeder heeft ter zitting van het hof ook aangegeven dat zij [kind] binnen een jaar zal informeren over het bestaan en de rol van de vrouw. Het hof acht het daarbij in het belang van [kind], gelet op de rol die de vrouw in het leven van [kind] speelt en in aanmerking genomen het mogelijk belang van omgang tussen hen beiden in de toekomst, dat de moeder en de vrouw deze periode ook gebruiken, eventueel ook met inzet van professionele hulp, voor een heroriëntatie op het ouderschap.
Ten aanzien van de informatie- en consultatieplicht
13. De vrouw heeft (primair) verzocht te bepalen dat er een informatie- en consultatieregeling tussen partijen zal gelden, inhoudende dat de moeder de vrouw dient te informeren en te consulteren ten aanzien van kwesties betreffende gezondheid, school en verblijf in het buitenland van [kind]. Het hof is van oordeel dat de verzochte informatieregeling in het belang van [kind] is en sluit zich hierbij aan, met name nu er, gelet op het hiervoor overwogene, tussen de vrouw en [kind] (voorlopig) geen omgang zal plaatsvinden.
14. Het hof zal, gelet op de verstoorde verhouding tussen de moeder en de vrouw en het ontbreken van iedere vorm van communicatie tussen hen beiden, geen consultatieplicht opleggen.
15. Het hof hecht er ten slotte aan op te merken dat het betreurt dat de houding van moeder met betrekking tot de voorlichting van [kind] en het wantrouwen tussen partijen tot gevolg heeft dat thans geen omgangsregeling en geen consultatieplicht kan worden vastgesteld. Echter, bij beslissingen als de onderhavige dient het belang van het kind als meest zwaarwegend de doorslag te geven.
Slotsom
16. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de omgang;
vernietigt de beschikking voor het overige;
en in zoverre opnieuw beslissende:
stelt vast dat de moeder de vrouw elk kwartaal dient te informeren over kwesties betreffende gezondheid, school en verblijf in het buitenland van [kind];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, G.M. van der Meer en H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 augustus 2011 in bijzijn van de griffier.