ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2399

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.066.528/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van voormalige directeur voor onbeheerd achterlaten van ontbonden vennootschap

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de voormalige directeur van een ontbonden vennootschap, [geïntimeerde] Vleeswaren B.V., voor het onbeheerd achterlaten van deze vennootschap. De appellant, [appellant], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen, waarin zijn vordering tot betaling van een bedrag van € 8.060,58 door de ontbonden vennootschap werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van wanbeleid door de voormalige directeur, waardoor de vennootschap niet in staat zou zijn geweest om aan haar verplichtingen te voldoen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. was eerder veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een geldbedrag, maar is op 2 september 2004 failliet verklaard. Dit faillissement is later vernietigd. De vennootschap is op 15 oktober 2008 ontbonden door de Kamer van Koophandel, omdat zij niet voldeed aan haar verplichtingen, waaronder het indienen van jaarstukken en het betalen van vennootschapsbelasting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontbinding van de vennootschap op goede gronden heeft plaatsgevonden en dat er geen causaal verband is tussen het handelen van de voormalige directeur en de vordering van [appellant].

Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de vennootschap door wanbeleid van de voormalige directeur niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van causaal verband in aansprakelijkheidskwesties met betrekking tot vennootschappen en hun bestuurders.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 juli 2011
Zaaknummer 200.066.528/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. F. van der Hoef, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.H. de Vries, kantoorhoudende te Wolvega.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 4 november 2009 en op 24 februari 2010 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 mei 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 24 februari 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 juni 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"om het vonnis gewezen door de Rechtbank Assen onder nummer 74673/ HA ZA 09-600 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen tot betaling van
€ 8.060,58 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als strekking dat het beroep moet worden afgewezen.
Ten slotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Met enkele feiten die het hof in hoger beroep als vaststaand aanneemt, gaat het om het volgende:
- Bij vonnis d.d. 7 augustus 2002 is [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. veroordeeld tot betaling aan [appellant] van een geldbedrag, groot € 15.948, 56, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 februari 1997. [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. is daarnaast veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in conventie als in reconventie.
- [geïntimeerde] was bestuurder van [geïntimeerde] Vleeswaren B.V.
- [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. is op 2 september 2004 failliet verklaard, welk faillissement op 4 november 2004 is vernietigd na gedaan verzet.
- [appellant] heeft een door [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. aan haar gegeven bankgarantie ter waarde van fl. 35.000,-- (€ 15.882, 31) verzilverd
- Op 18 december 2006 is ten behoeve van [appellant] bij deurwaardersexploot aan [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. bevel gedaan de op grond van voornoemd vonnis nog verschuldigde bedragen te voldoen.
- Bij beschikking d.d. 15 oktober 2008 is [geïntimeerde] Vleeswaren VB.V. ontbonden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken, zulks op grond van de volgende omstandigheden:
de rechtspersoon is tenminste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarstukken;
de rechtspersoon heeft tenminste een jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting;
het voor de inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag is gedurende tenminste een jaar na de datum waarop dat voldaan had moeten zijn niet voldaan.
- In het handelsregister is op 15 oktober 2008 geregistreerd dat [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. op het moment van de ontbinding wegens gebrek aan bekende baten is opgehouden te bestaan. De inschrijving van [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. is in het Handelsregister doorgehaald.
2. Stellende dat [geïntimeerde] de ontbonden rechtspersoon [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. onbeheerd heeft achter gelaten en dusdoende onrechtmatig handelt, vordert [appellant] van [geïntimeerde] betaling van hetgeen hij uit hoofde van meergenoemd vonnis per saldo nog van [geïntimeerde] Vleeswaren B. V. te vorderen heeft, door hem begroot op € 8.060,58.
3. [geïntimeerde] voert verweer tegen de vordering. Hij stelt zich primair op het standpunt dat [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. op goede gronden (geen baten meer) is ontbonden en dat een niet (meer) bestaande rechtspersoon niet onbeheerd achter kan worden gelaten. Bovendien ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde onrechtmatigheid en de thans gevorderde schade. Ook als [geïntimeerde] wel als vereffenaar was opgetreden, had hij geen baten aangetroffen in [geïntimeerde] Vleeswaren B.V.
4. Daarenboven stelt [geïntimeerde] dat indien de bankgarantie destijds direct was verzilverd, er slechts een restant vordering van € 66,24 zou zijn overgebleven. De (proces) kosten zijn derhalve onnodig gemaakt.
5. De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 24 februari 2010 overwogen dat van een vereffening of een verplichting daartoe onder de gegeven omstandigheden slechts sprake zou kunnen zijn indien de vereffening ingevolge het bepaalde in artikel 2: 23 c BW zou zijn heropend. Nu daarvan niet is gebleken, wijst de rechtbank de vordering af.
6. [appellant] heeft één grief ontwikkeld tegen bedoeld vonnis. De grief houdt in dat de aan de afwijzing van de vordering ten grondslag liggende overweging van de rechtbank onjuist is. Zoals zou blijken uit de b eschikking van de Kamer van Koophandel d.d. 15 oktober 2008, was er sprake van wanbeleid door [geïntimeerde] als bestuurder van [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. Naar de mening van [appellant] had [geïntimeerde] als vereffenaar (ex het eerste lid van artikel 2: 23 BW) zichzelf als bestuurder van [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. dienen aan te spreken. In zoverre was er sprake van een bate en heeft [geïntimeerde] door niets te doen onrechtmatig gehandeld.
7. Het hof stelt voorop dat niet (gemotiveerd) is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. ten gevolge van wanbeleid van haar bestuurder [geïntimeerde] niet in staat was te voldoen aan het vonnis d.d. 7 augustus 2002 en aan het uit kracht van dat vonnis gedane bevel tot betaling d.d. 18 december 2006 (productie 2 bij de inleidende dagvaarding). Dat brengt mede dat van causaal verband tussen de aan [geïntimeerde] verweten gedraging (het niet vereffenen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 2: 23 BW door na te laten zichzelf als bestuurder aan te spreken) en de door [appellant] gepretendeerde (rest)vordering geen sprake is. De vordering van [appellant] komt reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking. Of [geïntimeerde] (als bestuurder) mogelijk een verwijt kan worden gemaakt van de redenen die de Kamer van Koophandel heeft gebracht tot de beschikking tot ontbinding van [geïntimeerde] Vleeswaren B.V. d.d. 15 oktober 2008, doet derhalve niet ter zake.
8. De grief kan – wat er overigens ook van zij – geen doel treffen.
Slotsom
9. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief I).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 24 februari 2010, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 420,-- aan verschotten en op € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.M. Rowel- Van der Linde en J.H. Kuiper en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 juli 2011 in bijzijn van de griffier.