Vaststaande feiten
2. De kantonrechter heeft in de rechtsoverwegingen 1 tot en met 18 de feiten vastgesteld. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht. Het hof zal dan ook van de door de kantonrechter vastgestelde feiten uitgaan. Deze komen, met wat verder over de feiten vaststaat, op het volgende neer.
2.1. [geïntimeerde] is op 1 mei 1989 in dienst getreden bij de Bank. Zij was werkzaam in Groningen. Eind augustus 2006 is haar werk overgegaan van Groningen naar Zwolle. Zij was 24 uur per week werkzaam, verdeeld over 3 dagen.
2.2. [geïntimeerde] heeft van begin september 2006 tot 6 maart 2007 ouderschapsverlof opgenomen.
2.3. [geïntimeerde] was ongelukkig met de verplaatsing van haar werk, gelet op de reistijd van circa 4 uur per dag die dat met zich bracht, en meende voorts dat haar functie tijdens haar verlof was gewijzigd. Dat is onder meer bij brief van 19 maart 2007 door haar gemachtigde als volgt aan de Bank medegedeeld:
"Cliënte heeft u direct na de bekendmaking van deze overplaatsing kenbaar gemaakt dat de lange reistijd van 4 uur per dag op lange termijn te belastend zal worden voor haar. Dit mede gezien haar privé situatie."
2.4. De Bank stelde dat er geen sprake was van een functiewijziging en dat [geïntimeerde] gehouden was de overplaatsing te accepteren. Uit coulance heeft de Bank op enig moment een reistijdcompensatie voor de duur van een jaar aangeboden.
2.5. [geïntimeerde] heeft zich vanaf 6 maart 2007 meerdere malen ziek gemeld. Nadat zij zich op 13 april voor de derde maal had ziek gemeld, heeft de bedrijfsarts na een beoordeling op 18 april 2007, aangegeven dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, wat leidt tot spanningsklachten, echter geen ziekte of gebrek. Geadviseerd werd:
- geen werkhervatting tot 1 mei 2007
- met ingang van 1 mei 2007 volledig arbeidsgeschikt
- onderliggend arbeidsconflict moet opgelost worden.
2.6. [geïntimeerde] kon zich niet met dat advies verenigen en heeft een second opinion aangevraagd bij het UWV. Telefonisch heeft zij van het UWV te horen gekregen dat het UWV haar in het ongelijk stelde. Zij heeft haar werkzaamheden vervolgens op 15 mei 2007 hervat.
2.7. Bij brief van 1 juni 2007 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende gemeld aan de Bank:
"Door haar aanhoudende en toegenomen lichamelijke en psychische klachten die door zowel ABN AMRO Arbo Services en het UWV ook worden erkend, echter enkel worden gerelateerd aan een arbeidsconflict en niet gezien worden als ziekte of gebrek, wordt cliënte gedwongen haar werk per direct te hervatten. Door onder andere haar extreme vermoeidheid, hoofdpijn, concentratieproblemen en darmklachten verwacht cliënte dat dit een negatief effect op haar arbeidsprestaties zou kunnen hebben. Ik verzoek u dringend om hiermee rekening te houden.
Cliënte heeft bij beide instanties (ABN AMRO Arbo en UWV) aangegeven dat deze klachten niet enkel kunnen worden gerelateerd aan het meningsverschil ten aanzien van haar werk. Er spelen namelijk al een jaar lang andere problemen een rol ten aanzien van haar psychisch en lichamelijk welbevinden. Dit heeft cliënte eind 2006 mede ertoe doen besluiten om een half jaar ouderschapsverlof op te nemen."
2.8. Op 11 juni 2007 heeft [geïntimeerde] zich opnieuw ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 14 juni 2007 het volgende werkhervattingadvies afgegeven:
"Arbeidsongeschikt. Start re-integratie per 18 juni 2007 50%; uren en dagen in overleg met leidinggevende. Vanaf 25/6/2007: 75%, vanaf 2 juli 2007 volledige werkhervatting.
Advies: verwijzing psycholoog via huisarts.
PM bemiddeling BMW tav werksituatie.
Geen vervolgafspraak."
2.9. [geïntimeerde] heeft haar werkzaamheden niet meer hervat, ondanks sommaties van de Bank van 21 juni 2007, 22 juni 2007 en 28 juni 2007. In de brief van 21 juni 2007 heeft de Bank daarbij aangegeven dat de salarisbetaling zou worden stopgezet als geen gehoor aan de sommatie zou worden gegeven. In de brief van 22 juni 2007 is dat herhaald en is tevens gemeld dat ernstig rekening gehouden moest worden met een ontslag op staande voet. Voorts is in die brief vermeld dat de bedrijfsarts heeft aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat bedrijfsmaatschappelijk werk bemiddelt vanwege de bedrijfssituatie en dat daarvoor een afspraak met [geïntimeerde] is gepland op 2 juli 2007. In de brief van 28 juni 2007 is onder meer vermeld:
"Mocht uw cliënte aan voormelde sommatie (hof: de sommatie om zich op 2 juli 2007 om 10.00 uur te melden en een verklaring af te leggen voor haar afwezigheid) geen gehoor geven of geen acceptabele verklaring kunnen geven voor haar afwezigheid of voor het niet verschijnen op 22 juni en 26 juni 2007, dan zal onherroepelijk ontslag op staande voet volgen."
2.10. [geïntimeerde] heeft in reactie op voormelde sommaties middels haar partner en haar gemachtigde aan de Bank laten weten wegens haar klachten niet tot werkhervatting in staat te zijn, noch tot het aanvragen van een second opinion, alsmede dat zij zich op 2 juli 2007 zal melden bij de bedrijfsmaatschappelijk werker. Onder meer bij brief van 29 juni 2007 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde], mr. [X], uitgebreid verhaald dat [geïntimeerde] niet in staat is het werk (gedeeltelijk) te hervatten en is ter onderbouwing daarvan een verklaring van haar huisarts van 26 juni 2007 overgelegd, waarin is vermeld dat deze haar behandelt wegens "forse burn out klachten". In die brief is tevens aangegeven dat [geïntimeerde] door haar klachten op dat moment niet de kracht en moed heeft om zelf met haar gemachtigde te communiceren, zodat de communicatie via haar echtgenoot plaatsvindt, alsmede dat [geïntimeerde] op 11 juli 2007 haar eerste consult zal hebben bij de psycholoog.
2.11. De huisarts van [geïntimeerde] heeft op 26 juni 2007 met de bedrijfsarts van de Bank getelefoneerd.
2.12. Nadat [geïntimeerde] op 2 juli 2007 niet op het werk verscheen heeft de Bank haar diezelfde dag (bij brief) op staande voet ontslagen. In deze brief heeft de bank onder meer het volgende geschreven:
“(…)Bij brief van 28 juni 2007 hebben wij u voor de laatste maal gesommeerd om op 2 juli 2007 op uw werk te verschijnen, waarbij wij u waarschuwden dat er onherroepelijk een ontslag op staande voet zou volgen, indien u aan deze oproep geen gehoor zou geven en/of geen acceptabele verklaring voor uw afwezigheid of voor het niet verschijnen op 22 juni en 26 juni hebt gegeven.
Vandaag bent u niet op uw werk verschenen. U heeft niets van zich laten horen, laat staan dat u een acceptabele reden voor uw aanwezigheid hebt gegeven. Mevrouw [X] heeft bij brief van 29 juni 2007 ons laten weten dat u momenteel door ziekte niet in staat bent uw werkzaamheden te hervatten. Zij heeft dit eerder in een telefonisch onderhoud met mevrouw [Y] meegedeeld, waarop zij heeft aangegeven dat wij het oordeel van de bedrijfsarts moeten volgen. Het oordeel van onze bedrijfsarts over uw arbeidsgeschiktheid is ook ná contact met uw huisarts op 26 juni 2007 ongewijzigd gebleven. Wij vinden uw gedrag onacceptabel en beschouwen uw afwezigheid als ongeoorloofd.
Wij achten de bovenomschreven verweten handelingen, ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, onaanvaardbaar. Deze bovengenoemde verwijten gelden ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, als dringende reden als genoemd in de artikelen 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.”
2.13. [geïntimeerde] heeft vervolgens (alsnog) een second opinion aangevraagd bij het UWV. Op 12 juli 2007 heeft het UWV haar deskundigenoordeel uitgebracht, inhoudende:
"Op grond van de resultaten van ons onderzoek zijn wij van oordeel dat u op 11 juni 2007 niet geschikt bent voor het verrichten van eigen werk."
In de rapportage is onder meer vermeld dat [geïntimeerde] op 12 juli 2007 op het spreekuur is geweest, alsmede het volgende:
"Op 11-06-2007 meldde ze zich ziek. Daarvoor had ze na een eerder deskundigenoordeel, waarbij de conclusie was dat betrokkene geschikt was voor haar eigen werk omdat de klachten gerelateerd werden aan een arbeidsconflict en niet aan ziekte, 4 weken geprobeerd om weer te werken. Dit kon ze niet volhouden en daarom meldde ze zich opnieuw ziek. Een vervangend bedrijfsarts adviseerde om eerst een week halve dagen te werken en dit in drie weken op te bouwen naar weer volledig werken. Dit is betrokkene niet gelukt en nu wordt gedreigd met ontslag. Betrokkene heeft juridische hulp ingeschakeld.
Uit mijn onderzoek wordt duidelijk dat de medische situatie is verslechterd ten opzichte van het laatste deskundigenoordeel. Nu is er wel duidelijk sprake van ziekte en kunnen de klachten niet alleen gerelateerd worden aan een arbeidsconflict. Betrokkene krijgt nu professionele hulp en gaat ook medicatie gebruiken. Op dit moment is de belastbaarheid dusdanig marginaal dat werken nog niet gaat. Daarmee acht ik haar, ten gevolge van ziekte, op dit moment dus ook niet in staat om haar eigen werk te doen. Van belang is dat betrokkene nu aan haar herstel werkt. Niet minder belangrijk is dat daarnaast ook snel goed begeleiding opgestart wordt om weer terug te keren in het arbeidsproces. Hiervoor zal overleg moeten plaatsvinden tussen werkneemster, werkgever en Arbo arts en als er een arbeidsconflict blijkt bestaan adviseer ik mediation."
2.14. De bedrijfsarts [bedrijfsarts 1] heeft op 16 augustus 2007 het volgende aan de Bank bericht:
"De huisarts heeft aangegeven welke zaken er bij mevrouw [geïntimeerde] speelden op dat moment en in het verleden en wat de behandeling van de huisarts inhield. Hierbij was geen sprake van een voor mij nieuwe situatie en waren de door de huisarts aangegeven omstandigheden bij mevrouw [geïntimeerde] allen bekend. Deze feiten zijn bij de spreekuren dd 17/4/07, 1/5/07 en 13/6/07 aan de orde geweest en meegenomen in de beoordeling. Overleg met de huisarts heeft geen nieuwe feiten aan het licht gebracht en er was geen aanleiding om de werkhervattingadviezen te herzien."
2.15. Door de bedrijfsarts [bedrijfsarts 2] die het advies van 14 juni 2007 had gegeven, is op 16 augustus 2007 onder meer het volgende aan de Bank gemaild:
"Betr. heeft richting mij aangegeven dat er al langere tijd sprake was van diverse problemen in de privé situatie. Deze had zij in eerdere contacten niet vermeld.
Daarop heb ik haar aangegeven dat ik het noodzakelijk achtte dat zij ook hulp zocht voor die problemen om op die manier te werken aan haar herstel. Ik vond ze geen reden om het werk niet geleidelijk aan weer op te starten.
Zij gaf verder aan dat de situatie op het werk, in casu de contacten met haar direct leidinggevende, niet goed verliepen. Dat is de reden van verwijzing naar BMW en de reden dat er P.M. voor dit advies staat: pro memorie: te zijner tijd. Dat was dus geen voorwaarde om het werk te kunnen hervatten."
2.16. [geïntimeerde] heeft bij voorlopige voorziening wedertewerkstelling en loondoorbetaling gevorderd. De gevorderde loondoorbetaling is zowel door de kantonrechter te Amsterdam in een vonnis van 28 augustus 2007 als door het Gerechtshof in hoger beroep in een arrest van 28 augustus 2008 toegewezen. Door de kantonrechter te Amsterdam is daartoe onder meer overwogen dat er vooralsnog niet vanuit kan worden gegaan dat het niet verschijnen op de sommaties als ongeoorloofd werkverzuim zou moeten worden aangemerkt. Door het Gerechtshof te Amsterdam is onder meer overwogen dat van werkweigering geen sprake is indien de werknemer redelijkerwijs heeft mogen aannemen arbeidsongeschikt te zijn en dat [geïntimeerde] redelijkerwijs heeft mogen menen arbeidsongeschikt te zijn. Voorts is overwogen dat onaannemelijk is dat de Bank niet op de hoogte was van de klachten waaraan [geïntimeerde] sinds 2006 voortdurend leed en dat die kennis in relatie tot de verstrekkende gevolgen die de door de Bank doorgevoerde reorganisatie voor [geïntimeerde] had, met zich brengt dat de opzegging wegens een dringende reden geen stand kan houden. De Bank heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld. Dit cassatieberoep is door de Hoge Raad op 16 april 2010, onder toepassing van artikel 81 RO, verworpen.
2.17. Bij beschikking van 7 november 2008 heeft de kantonrechter te Assen de arbeidsovereenkomst voor zover deze nog bestaat ontbonden met ingang van 1 december 2007 op grond van veranderingen in omstandigheden, bestaande uit een verstoorde arbeidsrelatie, onder toekenning van een vergoeding conform de neutrale kantonrechtersformule.