ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9726
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke verbondenheid voor creditcardschuld in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, gaat het om de hoofdelijke verbondenheid voor een creditcardschuld. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep van PaySquare B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de vordering van PaySquare tegen [geïntimeerde] werd afgewezen. PaySquare, een dochteronderneming van Interpay, vorderde betaling van een hoofdsom van € 10.665,72, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een creditcardovereenkomst die was gesloten tussen Interpay en [B.V. X]. De rechtbank oordeelde dat PaySquare niet gerechtigd was om een vordering in te stellen tegen [geïntimeerde], omdat de overeenkomst niet aan PaySquare was overgedragen.
In het hoger beroep heeft PaySquare betoogd dat zij gerechtigd is tot de vordering omdat zij is ontstaan uit een afsplitsing van Interpay, waarbij vorderingen op kaarthouders onder algemene titel zijn overgegaan. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de splitsing en de overgang van de overeenkomst niet langer betwistte, waardoor de grief van PaySquare slaagde. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden die voortvloeiden uit het gebruik van de creditcard, zoals vermeld in de algemene voorwaarden van Interpay.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van PaySquare toe, met inachtneming van de kosten van de procedure. Het hof benadrukte dat de nevenvorderingen van PaySquare niet op de algemene voorwaarden van Interpay waren gebaseerd, maar dat de hoofdsom toewijsbaar was. De kosten van de procedure in eerste aanleg werden voor rekening van PaySquare gesteld, omdat zij pas in hoger beroep haar vordering voldoende had onderbouwd. De uitspraak werd gedaan op 28 juni 2011.