ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ9725

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.304/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding in hoger beroep tussen appellant en geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een geschil over schadevergoeding tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een eerdere procedure bij de rechtbank Assen, waar [appellant] een vordering had ingesteld tegen [geïntimeerde] voor een bedrag van € 19.346,80, dat hij claimde als vervangende schadevergoeding voor roerende zaken die volgens hem door [geïntimeerde] waren verkocht zonder zijn toestemming. De rechtbank had de vordering van [appellant] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant].

In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven ingediend, die gezamenlijk zijn behandeld door het hof. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] als exploitant van een veilingbedrijf roerende zaken op zijn terrein had opgeslagen, maar dat [appellant] ook zelf zaken van het terrein had afgehaald. Het hof oordeelde dat de bewijslast voor de stellingen van [appellant] bij hem lag, maar dat hij in hoger beroep niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de vordering van [appellant] terecht was ontzegd, omdat de feiten die hij aan zijn vordering ten grondslag had gelegd niet konden worden vastgesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 juni 2011
Zaaknummer 200.034.304/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. R.J. de Boer, kantoorhoudende te Coevorden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F. Gosselaar, kantoorhoudende te Winschoten.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op achtereenvolgens 28 mei 2008 en 25 februari 2009 door de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 19 mei 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 25 februari 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 juni 2009.
De conclusie van de memorie van grieven (waarbij de processtukken uit de eerste aanleg als producties zijn gevoegd) luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis zoals tussen partijen gewezen op 25 februari 2009 door de Rechtbank te Assen (zaak-/rolnummer 66192 / HA ZA 08-109) te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende:
a. [geïntimeerde] alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen
de somma van € 19.346,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der
dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening, tevens te vermeerderen
met de buitengerechtelijke incassokosten conform tarief Voorwerk II;
b. [geïntimeerde] in diens reconventionele vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te
ontzeggen;
c. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) [appellant] niet ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en derhalve het vonnis tussen partijen op 25 februari 2009 gewezen door de Rechtbank te Assen onder ken merk 66192 HAZA 08-109 te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties zowel in conventie als in reconventie."
Tot slot heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft zes grieven opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in overweging 2. (a. t/m e.) van het vonnis waarvan beroep is geen grief gericht. Daarom zal het hof ook van die feiten hebben uit te gaan.
Het hof zal deze feiten hierna kort weergeven.
1.1 [geïntimeerde] is exploitant van een bedrijf dat roerende zaken koopt, verkoopt en veilt. De te veilen zaken kunnen eigendom zijn van [geïntimeerde] maar ook van derden. Deze zaken worden opgeslagen op het bedrijfsterrein en in de loodsen van [geïntimeerde].
1.2 [appellant] heeft een aantal roerende zaken naar het terrein van [geïntimeerde] gebracht en ook daarvan afgehaald. Hij heeft zowel zaken aan [geïntimeerde] verkocht als van [geïntimeerde] gekocht. Ook heeft hij door tussenkomst van [geïntimeerde] roerende zaken aan derden verkocht. [appellant] had zelfstandig toegang tot het bedrijfsterrein door middel van een van [geïntimeerde] verkregen sleutel.
1.3 [geïntimeerde] heeft [appellant] een aantal afrekeningen gezonden betreffende op ter veiling verkochte roerende zaken. [appellant] heeft tegen die afrekeningen geen bezwaar gemaakt.
1.4 [appellant] heeft door tussenkomst van een derde een aantal hem in eigendom toebehorende roerende zaken van het terrein van [geïntimeerde] afgehaald. [geïntimeerde] heeft op zijn terrein nog een aggregaat en een bladblazer staan, die [appellant] toebehoren. Voorts houdt [geïntimeerde] de opbrengst van een verkochte reclame-kok onder zich, welke aan [appellant] toebehoorde.
1.5 [geïntimeerde] heeft aan [appellant] een partij staal geleverd, waarvoor door [appellant] niet is betaald.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard voor de rechtbank. Hij vordert betaling door [geïntimeerde] van € 19.346,80, met rente en buitengerechtelijke kosten, uit hoofde van vervangende schadevergoeding voor de in de dagvaarding opgesomde roerende zaken, die zijn eigendom zijn, maar die naar zeggen van [geïntimeerde] door hem zijn verkocht, waardoor afgifte aan [appellant] niet meer tot de mogelijkheden behoort.
2.1 [geïntimeerde] heeft de vordering weersproken en in reconventie gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 2.383,40 zijnde de waarde van de aan [appellant] verkochte partij staal en van door [appellant] ontvreemde goederen die aan [geïntimeerde] toebehoren.
2.2 Na een gehouden comparitie van partij, ter gelegenheid waarvan [geïntimeerde] zijn vordering ter zake de partij staal heeft verminderd tot € 400,-- en de vordering ter zake de ontvreemde goederen heeft ingetrokken, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 25 februari 2009 de vordering van [appellant] als sanctie op de schending van art. 21 Rv afgewezen en de verminderde vordering van [geïntimeerde] toegewezen. [appellant] is voorts veroordeeld in de kosten van zowel de conventie als de reconventie.
met betrekking tot de grieven I tot en met IV
3. Deze grieven leggen, gezien de daarop gegeven toelichting, het geschil in conventie in volle omvang aan het oordeel van het hof voor. Zij lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.
4. De vordering van [appellant] vindt haar grondslag in de stelling dat hij in overleg met en met toestemming van [geïntimeerde] op diens terrein een groot aantal hem in eigendom toebehorende roerende zaken heeft opgeslagen, dat hij een deel van die zaken door tussenkomst van een derde van het terrein heeft afgehaald, maar dat de in de inleidende dagvaarding genoemde zaken door toedoen van [geïntimeerde] zijn verdwenen en niet meer aan hem kunnen worden afgegeven.
Met betrekking tot die laatstbedoelde zaken vordert [appellant] vervangende schadevergoeding van [geïntimeerde].
5. [geïntimeerde] heeft erkend dat [appellant] een aantal roerende zaken op zijn, [geïntimeerde]', bedrijfs-terrein had opgeslagen, doch volgens hem betroffen het hier verkoop- en inbrenggoederen ten behoeve van zijn veilingbedrijf. [geïntimeerde] heeft daaraan toegevoegd dat [appellant] zaken zowel onderhands als via de veiling van [geïntimeerde] heeft verkocht. Van de ter veiling aangebrachte en verkochte zaken zijn afrekeningen en facturen opgemaakt, welke [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord in conventie/ conclusie van eis in reconventie zijn overgelegd.
[geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat [appellant] van de in de dagvaarding genoemde zaken ook zelf zaken van het terrein van [geïntimeerde] heeft weggenomen. Een deel van de op die lijst voorkomende zaken heeft hij van [appellant] gekocht bij het sluiten van een deal van € 1.000,--, aldus [geïntimeerde]. Voor het overige stelt [geïntimeerde] niet te kunnen bevestigen dat die zaken op zijn terrein opgeslagen hebben gelegen.
Hij ontkent, tot slot, dat hij aan [appellant] toebehorende zaken zonder diens toestemming heeft verkocht en stelt zich op het standpunt dat [appellant] zelf de in de dagvaarding genoemde goederen uit de opslagruimte heeft gehaald.
6. Het verweer van [geïntimeerde] komt er, in onderling verband en samenhang beschouwd, op neer dat hij betwist dat hij ooit roerende zaken welke door [appellant] op zijn terrein waren opgeslagen zonder de benodigde toestemming van [appellant] heeft verkocht en/of dat hij enige verantwoordelijk draagt voor het niet meer aanwezig zijn van die de inleidende dagvaarding genoemde zaken op zijn terrein.
Ten aanzien van het aggregaat en de bladblazer heeft [geïntimeerde] zich bereid verklaard die af te geven.
7. De bewijslast ter zake van de hiervoor weergegeven, door [geïntimeerde] betwiste stelling van [appellant] rust op [appellant]. Het hof moet echter vaststellen dat [appellant] in hoger beroep slechts zijn in algemene bewoordingen gedane bewijsaanbod uit de eerste aanleg heeft herhaald. Het hof acht dit aanbod onvoldoende specifiek en zal het daarom verwerpen
Nu [geïntimeerde] bereid is het aggregaat en de bladblazer af te geven, lijdt [appellant] in zoverre geen schade.
8. Nu de feiten stellingen welke [appellant] aan zijn vordering in conventie ten grondslag heeft gelegd niet komen vast te staan, is de vordering hem terecht ontzegd. De grieven treffen derhalve, wat daar verder ook van zij, geen doel.
Met betrekking tot grief V:
9. De grief richt zich tegen de beslissing in reconventie.
10. Het hof stelt vast dat [appellant] ter comparitie in eerste aanleg zonder enig voorbehoud heeft erkend dat hij van [appellant] een partij bouwstaal heeft gekocht voor € 400,--. Nadat [geïntimeerde] vervolgens zijn vordering tot dat bedrag had verminderd heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep [geïntimeerde] in reconventie veroordeeld tot betaling van bedoeld bedrag en in de kosten van de procedure in reconventie.
11. Indien [appellant] van oordeel zou zijn dat een ingebrekestelling noodzakelijk ware geweest, miskent hij dat [geïntimeerde] nakoming en geen schadevergoeding vordert.
Met betrekking tot grief VI:
12. De grief heeft een algemene strekking en deelt het lot van de voorgaande grieven.
Slotsom
12. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 25 februari 2009, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 520,-- aan verschotten en op € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 juni 2011 in bijzijn van de griffier.