Arrest d.d. 14 juni 2011
Zaaknummer 200.082.625/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.A.J. Jansen, kantoorhoudende te Amsterdam,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.A. Wensing, kantoorhoudende te Coevorden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding vonnis uitgesproken op 20 januari 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 februari 2011 is door [appellant] spoed appel ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 22 februari 2011. In de dagvaarding zijn de grieven en de toelichting daarop opgenomen.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het op 20 januari 2011 door de rechtbank (Sector Civiel) Assen, onder zaaknummer/rolnummer 83816/KG ZA 10-323, gewezen vonnis in kort geding geheel zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, [Stoeterij] zal veroordelen om:
1. Cavaletti-Hoeve tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van
EUR 7.000,- (zegge: zevenduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
8 september 2010, althans 12 oktober 2010, althans vanaf een door het gerechtshof
te bepalen datum, te betalen binnen twee dagen na betekening van dit arrest,
althans binnen een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn;
2. het paard bij Cavaletti-Hoeve af te (laten) halen binnen twee dagen na betekening
van dit arrest, althans binnen een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen
termijn, op straffe van een dwangsom van EUR 500,- per dag of dagdeel dat daarmee
na betekening van dit arrest in gebreke wordt gebleven;
3. Cavaletti-Hoeve tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen EUR 7.080,60
(zegge: zevenduizendtachtig euro zestig cent), althans een door het gerechtshof in
goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de door Cavaletti-Hoeve geleden
en nog te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september
2010, althans 12 oktober 2010, althans vanaf een door het gerechtshof te bepalen
datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
4. Cavaletti-Hoeve tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag aan
buitengerechtelijke incassokosten van EUR 2.112,09, althans een door het
gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, althans een bedrag aan
buitengerechtelijke incassokosten van EUR 816,-, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 8 september 2010, althans 12 oktober 2010, althans vanaf een door het
gerechtshof te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
5. Cavaletti-Hoeve te betalen de proceskosten in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Hof zal bekrachtigen het tussen partijen gewezen vonnis d.d. 20 januari 2011 van de rechtbank te Assen met veroordeling van Cavaletti-Hoeve in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van 205,00 euro dan wel, indien betekening van dit arrest plaatsvindt op 273,00 euro."
Voorts heeft [appellant] een akte van eiswijziging genomen. De vordering luidt thans:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het op 20 januari 2011 door de rechtbank (Sector Civiel) Assen, onder zaaknummer/rolnummer 83816/KG ZA 10-323, gewezen vonnis in kort geding geheel zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden, [Stoeterij] zal veroordelen om:
1. Cavaletti-Hoeve tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van
EUR 7.000,- (zegge: zevenduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
8 september 2010, althans 12 oktober 2010, althans vanaf een door het gerechtshof
te bepalen datum, te betalen binnen twee dagen na betekening van dit arrest,
althans binnen een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn;
2. Cavaletti-Hoeve tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen EUR 9.630,60
(zegge: negenduizend zeshonderddertig euro zestig cent), althans een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, als voorschot op de door Cavaletti-Hoeve geleden en nog te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september
2010, althans 12 oktober 2010, althans vanaf een door het gerechtshof te bepalen
datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. Cavaletti-Hoeve tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag aan
buitengerechtelijke incassokosten van EUR 2.112,09, althans een door het
gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, althans een bedrag aan
buitengerechtelijke incassokosten van EUR 816,-, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 8 september 2010, althans 12 oktober 2010, althans vanaf een door het
gerechtshof te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
4. Cavaletti-Hoeve te betalen de proceskosten in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen."
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft tien grieven opgeworpen.
De beoordeling
De wijziging van eis
1. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis door [appellant]. Nu het hof ook ambtshalve de wijziging van eis niet in strijd acht met een goede procesorde, zal het hof op de gewijzigde eis recht doen. Voor zover de akte van eiswijziging een reactie op de memorie van antwoord betreft zal het hof aan de inhoud daarvan voorbij gaan. Zoals [geïntimeerde] terecht heeft aangevoerd verzet een goede procesorde zich tegen die handelwijze van [appellant].
De vaststaande feiten
2. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 20 januari 2011 in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.12. diverse feiten vastgesteld.
3. Met grief 1 komt [appellant] op tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter. Volgens hem heeft de voorzieningenrechter de feiten onvolledig weergegeven.
4. Naar het oordeel van het hof is er echter geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de aldus tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
5. Grief 1 is daarom tevergeefs opgeworpen.
6. In grief 2 heeft [appellant] betoogd dat de voorzieningenrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door ambtshalve de stellingen van partijen aan te vullen met feiten, door in rechtsoverweging 2.10. de volgende zin uit de e mail van [appellant] van 2 augustus 2010 te citeren: "Het is mij bekend dat [dierenarts] onvolledige informatie heeft verstrekt en wellicht zul jij hem hiervoor weer aansprakelijk kunnen stellen".
7. Naar het oordeel van het hof valt het belang van [appellant] bij deze grief niet in te zien, omdat dit feit niet aan de beslissing van de voorzieningenrechter heeft bijgedragen en ook in hoger beroep niet van belang is. Het hof zal daarom aan deze grief voorbij gaan.
8. Uitgaande van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, aangevuld met enkele door het hof zelf, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, vastgestelde feiten gaat het om het volgende.
9. [appellant] exploiteert een handelsstal in Friese paarden. [geïntimeerde] heeft een fokkerij van Friese paarden en handelt in paarden van dat ras.
10. [appellant] heeft op 3 juni 2010 een e-mail gestuurd aan [geïntimeerde] met de volgende inhoud:
"Ik ben op zoek naar twee jonge drachtige stermerries, 3 tot 6 jaar oud. (…) In verband met de hengst die ik naar Chili stuur, moeten deze merries in de toekomst wel gedekt kunnen worden met deze hengst. De hengst die naar Chili gaat is: (…)"
11. [geïntimeerde] heeft in een e-mail van 8 juni 2010 aan [appellant] onder andere het volgende bericht:
"Zie hier 2 stermerries
Folkert x Leffert
(…)
En dan de andere stermerrie
Doaitsen x Tetse
(…)
Foto's wordt aan gewerkt, maar zijn beiden 2 prachtige paarden!
Maar dacht laat je eerst de papieren zien, dan kun je die meneer al wat laten zien."
12. Op 9 juni 2010 heeft [appellant] de stal van [geïntimeerde] bezocht en heeft daar twee Friese merries, genaamd Wia en Wybrecht, van [geïntimeerde] gekocht voor een bedrag van € 7.000,-, respectievelijk € 4.000,-.
13. In een e-mail van [appellant] aan [geïntimeerde] van 11 juni 2010 zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
"De hengst die ik gekocht heb voor Chili heeft vandaag van de inspectie van het KFPS een deklicentie gekregen zonder enige beperking. De complimenten gekregen van de inspectie dat ik twee zeer interessante merries naar Chili stuur uit goede stammen.
Bovendien waren de bloed- en CEM testen ook nog eens goed.
Dus aanstaande maandag graag de bloed- en CEM testen laten doen voor beide merries.
De beide merries moeten onderzocht worden op:
(…)
EVA
(…)
De testen mogen worden uitgevoerd door "Laboratorium Bose in Duitsland" die is goedkoper dan Lelystad. Als deze testen goed zijn zal ik de paarden ophalen en (…) alle drie paarden in quarantaine plaatsen en opnieuw de bloed- en CEM testen moeten laten doen en die dan laten onderzoeken in Lelystad om de benodigde exportcertificaten te krijgen voor Chili.
Dierenarts [dierenarts] kan de onderzoeken laten doen op mijn naam en de nota hiervan kan hij naar mij sturen."
14. [geïntimeerde] heeft [appellant] per e-mail van 12 juni 2010 medegedeeld:
"Nou goed om te horen over de hengst dat die aan de slag mag in Chili. Dan laat ik maandag [dierenarts] komen, heb hem er al over benaderd, en hij zei inderdaad ook dat cem ongv week duurt voor uitslag!"
15. [appellant] heeft op 24 juni 2010 door middel van overschrijving per bank aan [geïntimeerde] een bedrag van € 11.000,- betaald voor de twee merries.
16. Op 25 juni 2010 heeft [appellant] de merries opgehaald bij [geïntimeerde].
17. In een aan [dierenarts] gericht rapport van Labor Dr. Böse GmbH van 25 juni 2010 is met betrekking tot het bloedonderzoek van de merrie Wia op het onderdeel "Virusarteritis, EVA, virus neutralisation test VNT (arterie virale équine)" vermeld, "POSITIV (Titer 1:8)".
18. [appellant] heeft de merries met het oog op de voorgenomen export naar Chili door het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen UR (CVI), gevestigd te Lelystad, nogmaals op verschillende ziekten laten testen. CVI heeft op 29 juli 2010 rapport uitgebracht, waaruit blijkt dat de test van de merrie Wia op het virus "Equine arteris virus serology" (EVA) positief is uitgevallen, met als score "Titre: >=24".
19. Bij e-mail van 2 augustus 2010, met als onderwerp "Ontbinding aankoop" heeft [appellant] het volgende aan [geïntimeerde] medegedeeld:
"Half juni heb ik bij je twee merries gekocht onder voorwaarde dat ze zouden voldoen aan de vereiste bloed- en cem testen voor Chili.
Jij hebt de bemonstering van deze testen laten uitvoeren door dierenarts [naam]. Op 24 juni heeft genoemde dierenarts jouw in kennis gesteld dat de uitslagen van beide paarden goed waren. Vervolgens heb jij mij op de hoogte gebracht van deze uitslag en nu de aankoop definitief leek te zijn, heb ik direkt per bank de betaling gedaan en de paarden overgebracht naar mijn staladres.
Nu ik de testen opnieuw heb laten uitvoeren, blijkt dat zowel Wia, als Wybrecht niet voldoen aan de gestelde exporteisen. Toen dit 31 juli bekend werd, heb ik je hiervan onmiddellijk in kennis gesteld. Ook kreeg ik toen pas de uitslagen van de eerste testen, waarvan [dierenarts] de uitslagen had ontvangen, onder ogen. Hieruit bleek dat Wia bij de eerste testen ook al positief was op EVA en dus niet geschikt voor export naar Chili. (…)
Nu blijkt dat Wia tijdens de eerste testen ook al niet voldeed aan de gestelde exporteisen, wil ik naar aanleiding hiervan, de aankoop van Wia ontbinden en deze dinsdag 3 augustus a.s. weer naar je terugbrengen. Nu hierdoor de exportdatum aanzienlijke vertraging oploopt zullen de kosten ter voorbereiding van de export van de drie paarden aanzienlijk hoger worden. De extra kosten ten gevolge hiervan zullen oplopen tot ongeveer € 6.500,-. Ook voor deze kosten wil ik jou aansprakelijk stellen."
20. Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] herhaald dat de koopovereenkomst met betrekking tot de merrie Wia is ontbonden, omdat dit paard een positieve uitslag op de test voor het EVA-virus vertoonde. Zij heeft verder gewezen op de ongedaanmakingsverplichtingen over en weer en namens [appellant] schadevergoeding gevorderd van [geïntimeerde].
21. De merrie Wia heeft tot 13 maart 2011 bij [appellant] op stal gestaan, althans tot die datum heeft [appellant] de stalling van Wia verzorgd en betaald. Vanaf 13 maart 2011 staat Wia weer bij [geïntimeerde] op stal.
De beslissing van de voorzieningenrechter.
22. [appellant] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd, voor zover thans nog van belang, [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan hem van de koopsom voor de merrie Wia van € 7.000,-. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 7.080,60 aan schadevergoeding, alsmede een bedrag van € 2.112,09 aan buitengerechtelijke kosten en de kosten van de procedure.
23. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
24. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, omdat [appellant] naar zijn oordeel onvoldoende heeft onderbouwd dat een spoedeisend belang bestaat bij de onverwijlde terugbetaling van de koopsom en een voorschot op de schadevergoeding. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat op basis van de door [appellant] overgelegde bescheiden onvoldoende is komen vast te staan dat de koopovereenkomst is gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat de paarden geschikt moeten zijn voor export naar Chili, terwijl evenmin voldoende vast staat wat partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de bij de paarden af te nemen bloed- en cemtesten.
De beoordeling
25. [appellant] heeft met de grieven 3 tot en met 9 beoogd het geschil, zoals dat na wijziging van eis nog bestaat, in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen. Het hof zal deze grieven daarom gezamenlijk bespreken.
26. De overplaatsing van merrie Wia naar de stal van [geïntimeerde] op 13 maart 2011 heeft geleid tot de hiervoor onder de kop "Het geding in hoger beroep" vermelde wijziging van eis van [appellant], die er op neerkomt dat [appellant] thans nog vordert de terugbetaling van de koopsom van € 7.000,-, een schadevergoeding van € 9.630,60, een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 2.112,09, een en ander vermeerderd met wettelijke rente en de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
27. Het hof stelt met de voorzieningenrechter voorop dat met betrekking tot het toewijzen van een voorziening in kort geding bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom terughoudendheid op zijn plaats is. In dat verband dient de rechter niet alleen te onderzoeken of het bestaan van de vordering van eiser voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling van het bedrag waartoe gedaagde is veroordeeld in het geval in de bodemprocedure over de verschuldigdheid van dat bedrag anders wordt geoordeeld.
28. Het hof zal allereerst de vordering van [appellant] tot terugbetaling van de koopsom beoordelen.
29. Als onvoldoende weersproken moet ervan uit worden gegaan dat [appellant] op beperkte schaal in paarden handelt en over maximaal zes stallingsplaatsen beschikt. Verder heeft hij met de door hem overgelegde bankafschriften voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn handelsactiviteiten ook in financieel opzicht van beperkte omvang zijn. De inkomsten die hij uit dien hoofde geniet, worden verrekend met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van circa € 1.000,- per maand. Dit bedrag besteedt hij vrijwel geheel aan vaste kosten. Dat hij beschikt over financiële reserves, is niet aannemelijk. Tegen die achtergrond heeft [appellant] voldoende onderbouwd dat een bedrag van € 7.000,- voor de continuïteit van zijn bedrijfsvoering van aanmerkelijk belang is. Daarmee is naar het oordeel van het hof een voldoende spoedeisend belang van [appellant] bij het treffen van een voorlopige voorziening gegeven. Het hof zal thans beoordelen of ook aan de overige vereisten voor het toewijzen van de gevraagde voorziening wordt voldaan.
30. Daartoe moet worden beoordeeld of voorshands kan worden vastgesteld wat partijen bij de verkoop van de beide merries met elkaar zijn overeengekomen. In een situatie als deze, waarbij de overeenkomst niet op schrift is gesteld, heeft als uitgangspunt te gelden dat het bij de beantwoording van de vraag wat de overeenkomst inhoudt met name aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit verband komt betekenis toe aan het feit dat [appellant] en [geïntimeerde] beroepsmatig handelen in paarden.
31. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de e-mailwisseling tussen [appellant] en [geïntimeerde] zonder enig voorbehoud of beperking dat de paarden vrij moesten zijn van EVA. Dat uit die mails duidelijk was dat [appellant] op zoek was naar Friese merries die geschikt waren voor de export, blijkt niet alleen duidelijk uit diezelfde mails, maar had voor [geïntimeerde] ook duidelijk moeten zijn omdat naar eigen zeggen de aanwezigheid van EVA voor de Nederlandse markt geen enkele rol speelt. Met name uit de mail van [geïntimeerde] van 8 juni 2010 blijkt dat hij er, anders dan hij in de onderhavige procedure heeft gesteld, mee bekend was dat [appellant] de merries zou doorverkopen. Voor de veterinaire eisen waaraan de paarden dienden te voldoen geldt dat het [geïntimeerde] uit de e-mail van [appellant] van 11 juni 2010 zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat de betrokken merries vrij moesten zijn van EVA. Aannemelijk is daarmee dat een besmetting met EVA als ontbindende voorwaarde is overeengekomen.
32. Gelet op het feit dat het paard Wia draagster is van het EVA-virus, moet worden geoordeeld dat de ontbindende voorwaarde in de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] is vervuld. [appellant] heeft daarom op juiste gronden de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen. Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] de aanwezigheid van het EVA-virus bij Wia heeft aanvaard, wordt door het hof gepasseerd, nu de merries zijn betaald op 24 juni 2010 en opgehaald op 25 juni 2010. Indien wordt aangenomen dat Labor Dr. Böse GmbH haar op 25 juni 2010 gedateerde rapport ook op die datum aan [dierenarts] heeft verstuurd, dan heeft [dierenarts] daarvan namelijk op zijn vroegst op 26 juni 2010 kennis kunnen nemen. Derhalve kon [appellant] op 25 juni 2010 niet op de hoogte zijn van de testresultaten. De stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd treft evenmin doel, vanwege het ontbreken van een feitelijke grond. Voor zover [geïntimeerde] de e-mail van [appellant] van 2 augustus 2010 al niet zou hebben ontvangen, staat onbetwist vast dat hij in elk geval de brief van de gemachtigde van [appellant] van 25 augustus 2010 heeft ontvangen.
33. Uit het vervuld zijn van de ontbindende voorwaarde vloeien op grond van artikel 6:24 lid 1 BW voor partijen ongedaanmakingsverplichtingen voort. Dat betekent dat [appellant] aanspraak heeft op terugbetaling door [geïntimeerde] van de koopsom van € 7.000,-. Het hof zal daarom bij wijze van voorlopige voorziening gelasten dat [geïntimeerde] een bedrag van € 7.000,- aan [appellant] betaalt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2010 tot de datum van betaling. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, [appellant] met het oog op zijn bedrijfsvoering op korte termijn weer over dit bedrag kan beschikken. Voor zover een restitutierisico zou bestaan wordt dat voldoende afgedekt door het feit dat het paard Wia, dat kennelijk een handelswaarde heeft van circa € 7.000,-, weer in het bezit is van [geïntimeerde].
34. Met betrekking tot de vordering van [appellant] tot schadevergoeding is het hof van oordeel dat hij ook in dit opzicht moet worden geacht voldoende spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar dat deze vordering niettemin dient te worden afgewezen. Partijen zijn het niet eens omtrent de omvang van de schade, zodat een nader onderzoek nodig is. Voor een dergelijk onderzoek leent de kortgedingprocedure zich echter niet. Daarnaast is er in dit opzicht wel sprake van een restitutierisico, omdat gelet op de inkomenspositie van [appellant], zoals hij die heeft geschetst, allerminst zeker is dat hij in staat zal zijn een eventueel ten onrechte aan hem uitgekeerde schadevergoeding terug te betalen.
35. De vordering van [appellant] tot betaling aan hem door [geïntimeerde] van door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten dient reeds te worden afgewezen op grond van het feit dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat ook werkelijk voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, anders dan het sturen van enkele aanmaningsbrieven, waarvan de kosten tot de te liquideren proceskosten behoren.
36. Grief 10 heeft betrekking op de veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure. Daarmee heeft deze grief geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen verdere bespreking.
Slotsom
37. [geïntimeerde] zal bij wijze van voorlopige voorziening worden veroordeeld tot terugbetaling aan [appellant] van de koopsom van € 7.000,-. De vorderingen van [appellant] zullen voor het overige worden afgewezen.
[geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in zowel eerste aanleg, als in hoger beroep. Het te liquideren salaris van de advocaat wordt in eerste aanleg begroot op € 384,- (1 punt, tarief I, € 384,- per punt, factor 1) en in hoger beroep op € 632,- (1 punt, tarief I, € 632,- per punt, factor 1).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 januari 2011;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 7.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2010 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 448,89 aan verschotten en € 384,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 725,31 aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, B.J.H. Hofstee en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 juni 2011 in bijzijn van de griffier.