De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.19) van het vonnis zijn geen grieven gericht, zodat ook in hoger beroep van deze feiten kan worden uitgegaan. Met wat verder over de feiten is komen vast te staan, gaat het hof uit van het volgende.
1.1. NSV is eigenares van het station te Assen en de daarbij behorende terreinen, waaronder een perceel grond, dat nu in geding is.
1.2. De rechtsvoorgangster van NSV, de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS) en Esso hebben op 29 juli 1955 een huurovereenkomst gesloten, waarbij NS een nabij het station Assen gelegen (onbebouwd) terrein, ter grootte van 1701 vierkante meter, heeft verhuurd aan Esso, die op dat terrein een benzinestation wenste te stichten. De huursom bedraagt ƒ 2.000,00 per jaar. Nadien zijn partijen een drietal schriftelijke wijzigingsovereenkomsten van respectievelijk 24 oktober 1962, 20 februari 1975 en 16 augustus 1976, aangegaan.
1.3. Op 21 augustus 1978 hebben Esso en NS met terugwerkende kracht tot 1 januari 1978 een verdere schriftelijke huurovereenkomst gesloten. In de considerans van deze overeenkomst is vermeld dat Esso op het “na te noemen terrein” een tankstation voor detailverkoop en opslag van benzine, L.P.G. en dieselolie wenst te handhaven. In artikel 1 is vermeld dat NS met ingang van 1 januari 1978 aan Esso verhuurt “een terrein ter grootte van 1701 m², gelegen op het emplacement van het station Assen”. Naast de vaste huurprijs van ƒ 3.402,00 per jaar is Esso, naar blijkt uit de schriftelijke overeenkomst, voor het hebben en exploiteren van een servicestation op het NSV-terrein NSV een variabele extra vergoeding per verkochte liter brandstof verschuldigd (artikel 3 lid 1).
In artikel 7 van deze overeenkomst is onder meer bepaald:
NS verleent aan de huurder vergunning tot het op het gehuurde terrein hebben van een tankstation voor de detailverkoop van benzines, L.P.G. en olie als in de aanhef van deze overeenkomst bedoeld (…)
Deze toestemming houdt niet in dat daardoor wordt gevestigd een recht van opstal als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, zodat het in deze overeenkomst overeengekomene ten aanzien van de opzegbaarheid van kracht blijft.
In artikel 15 van de overeenkomst is bepaald:
Deze overeenkomst is, behoudens het bepaalde in artikel 14, aangegaan voor het tijdvak van 1 januari 1978 t/m 31 december 1988.
Na deze (laatstgenoemde) datum zal, indien van deze zijde van NSV de verhuur kan worden voortgezet, de huurder eerstgegadigde zijn voor wederhuur onder nader tussen partijen overeen te komen voorwaarden hetgeen uit een nieuw te sluiten overeenkomst zal moeten blijken.
In artikel 16 is bepaald:
Ingeval deze overeenkomst eindigt tengevolge van opzegging of van enige ander oorzaak, moet de huurder voor eigen rekening en tot genoegen van NSV het terrein volledig ontruimen en in goede staat opleveren, bij gebreke waarvan NSV zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn, bevoegd zal zijn in een en ander te voorzien voor rekening van de huurder, die alsdan verplicht zal zijn alle deswege door NSV bestede kosten, verhoogd met die ten tijde van uitvoering bij NSV geldende percentage voor algemeen geldende kosten, alsmede met de eventueel wegens de uitvoering verschuldigde belastingen, binnen acht dagen na aanvraag, aan NSV te vergoeden. (…)
In artikel 18 van de overeenkomst is, ten slotte, bepaald dat met de huurovereenkomst van 21 augustus 1978 de huurovereenkomst van 29 juli 1955 en de drie wijzigingsovereenkomsten zijn vervallen.
1.4. Nadien zijn wederom enkele schriftelijke wijzigingsovereenkomsten gevolgd, te weten van 21 september 1981, 28 september 1985 en 31 januari 1996. In de wijzigingsovereenkomst van 28 september 1985 is in artikel 1 onder meer bepaald
Deze overeenkomst is, behoudens het bepaalde in artikel 14, aangegaan voor het tijdvak van 1 januari 1978 tot en met 31 december 1988 en wordt geacht na expiratiedatum stilzwijgend te zijn verlengd voor telkenmale een aaneensluitende periode van twee jaar, met dien verstande dat de laatste verlenging voor twee jaar eventueel zal plaatsvinden op 1 januari 2002.
Indien de huurder geen gebruik wenst te maken van het recht op stilzwijgende verlenging dient zij NS hiervan tenminste drie maanden tevoren schriftelijk in kennis te stellen.
Na 31 december 2004 zal, indien NS de verhuur wenst voort te zetten, de huurder eerst gegadigde zijn voor wederhuur van het terrein onder alsdan nader overeen te komen voorwaarden, hetgeen uit een nieuwe overeenkomst zal moeten blijken.
1.5. Op 16 januari 2004 heeft NSV Esso schriftelijk aangegeven op basis van welke uitgangspunten en voorwaarden NSV bereid is een nieuwe overeenkomst te sluiten. Partijen hebben nadien onderhandeld over de totstandkoming van een nieuwe huurovereenkomst. In dat verband heeft NSV concept-huurovereenkomsten d.d. 6 juli 2005 en 31 oktober 2005 opgesteld. Deze contracten gaan uit van huur voor de duur van 10 jaar, met ingang van 1 januari 2005, met een verlenging voor de duur van 5 jaar. De huurcontracten zijn niet door partijen ondertekend. Begin november 2005 heeft mailcontact tussen partijen plaatsgevonden. In een mail van 2 november vroeg Esso om een optieperiode van 2 maal 5 jaren, waarbij alleen Esso de mogelijkheid van verlenging had. In een mail van 3 november 2005 liet NSV weten dat dat laatste niet mogelijk was. Deze mail eindigde als volgt:
Het is wel mogelijk om 2 maal 5 optiejaren op te nemen maar in ieder geval met de mogelijkheid dat NSV na afloop van die termijnen kan beëindigen. Overigens is er van onze kant altijd de bereidheid om gedurende de huurperiode nadere afspraken te maken waarbij rekening kan worden gehouden met de laatste ontwikkelingen bij zowel Esso als NSV.(…)
Ik hoop dat we ondanks onze afwijzing spoedig tot een definitief huurcontract komen.
1.6. In een mail van 1 augustus 2007 aan NSV schreef de heer [betrokkene] namens Esso onder meer:
Esso en NS hebben een overeenkomst voor een locatie in Assen (Overcingellaan) die van 1-1-1970 loopt tot en met 21-12-2004. Volgens het contract zal er na einddatum overleg plaatsvinden tussen partijen over een mogelijke huurverlenging. Dit is conform contract gebeurd en er zijn meerdere concepten uitgewisseld. Echter kunnen wij niet terug vinden of partijen gekomen zijn tot een nieuwe huurovereenkomst of dat het tussentijds "vast is gelopen" en afgesproken is het contract stilzwijgend voort te zetten.
Zover onze informatie gaat huurt Esso nog gewoon door onder de oude voorwaarden en condities en zal dit stilzwijgend blijven voortzettemn gezien het feit dat beide partijen hiermee kunnen leven.
1.7. In een brief van 5 februari 2008 heeft NSV Esso meegedeeld dat, ondanks de onderhandelingen, nog geen nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, dat zij ontkent dat sprake is van voortzetting op de bestaande condities en voor een periode van onbepaalde tijd, dat volgens haar de overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 1 van de wijzigingsovereenkomst van 28 september 1983 per 31 december 2004 is beëindigd en dat zij niet instemt met het voortgezet gebruik van het gehuurde door Esso. In deze brief heeft NSV aangegeven bereid te zijn het terrein opnieuw aan Esso te verhuren op basis van de in de brief vermelde uitgangspunten. Die uitgangspunten komen onder meer neer op een in vergelijking met de concept-contracten van 2005 aanzienlijk hogere huur, dit met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005.
1.8. Partijen hebben nadien onderhandeld over een nieuwe huurovereenkomst. In dat verband heeft Esso aanvankelijk aangegeven uit te willen gaan van de condities die zijn vastgelegd in de concept-huurcontracten van 2005. Partijen hebben ook daarna nog onderhandeld, tot een laatste email van 8 oktober 2008 van Esso aan NSV. In die fase van de onderhandelingen stelde NSV een vaste indexeerbare huurprijs van € 66.000,00 op jaarbasis voor, terwijl Esso bereid was een bedrag ad € 64.000,00 te voldoen.
1.9. Bij brief van 6 november 2009 heeft NSV laten weten er geen vertrouwen in te hebben dat partijen op korte termijn overeenstemming zullen bereiken over een nieuwe huurovereenkomst. Volgens de brief is de duur van de huurovereenkomst van 21 augustus 1978 verlengd tot 31 december 2004 en sindsdien stilzwijgend voortgezet. In deze brief zegde NSV de huurovereenkomst op tegen 31 maart 2010. NSV wees Esso er op dat zij het terrein uiterlijk op 31 maart 2010 in geheel ontruimde en goede staat diende op te leveren.
1.10. In reactie op deze brief heeft Esso NSV op 20 november 2009 bericht dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst dient te worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst ex artikel 7:290 BW bedrijfsruimte, dat zij niet instemt met de huurbeëindiging en niet zal voldoen aan het verzoek tot ontruiming. Esso heeft voorts onder meer op de concept-huurovereenkomst van 31 oktober 2005 gewezen, die volgens haar het resultaat is van onderhandelingen van partijen. Ook heeft zij alsnog het laatste door NSV gedane voorstel voor een nieuwe huurovereenkomst geaccepteerd.
1.11. NSV heeft voorbereidingen getroffen voor een vrijwillige veiling van het verhuurde terrein. De door Jones Lang Sasalle voorbereide veiling zou op 17 februari 2010 hebben moeten plaatsvinden.
1.12. Op 3 februari 2010 heeft Jones Lang LaSalle bericht dat de huurwaarde van het in het geding zijnde object per 31 december 2009 gewaardeerd wordt op
€ 272.000,00 per jaar.
1.13. In een brief van 1 juni 2010 aan Esso heeft de raadsman van NSV namens NSV de huurovereenkomst, voor zover vereist, opgezegd tegen 1 mei 2011, uiterst subsidiair tegen 31 december 2014. In deze brief heeft de raadsman van NSV onder meer geschreven:
(…)Niettemin houdt mijn cliënte ook rekening met de theoretische mogelijkheid dat inderdaad wordt geoordeeld dat een te korte opzegtermijn in acht is genomen. In dat geval zal het Gerechtshof allicht overgaan tot conversie van de opzegging tegen een tijdstip dat naar zijn oordeel wel aan de belangen van Esso tegemoet komt. Ook hier wenst mijn cliënte echter het zekere voor het onzekere te nemen door de huurovereenkomst hierbij opnieuw – en nogmaals uitsluitend voor zover vereist – op te zeggen tegen een latere datum, te weten tegen 1 mei 2011, althans tegen de eerstvolgende daarvoor in aanmerking komende datum. (…)
Ondertussen kan zich ook nog het scenario voordoen dat het hof oordeelt dat de huurovereenkomst tot 31 december 2014 is verlengd. In dat geval zeg ik u nu reeds de huurovereenkomst op tegen 31 december 2014. Wordt het gehuurde in dit scenario bovendien gekwalificeerd als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 lid 2 BW, dan zeg ik u hierbij tevens aan dat de opzegging van de huurovereenkomst plaatsvindt op grond van het feit dat bij een redelijke afweging van de belangen van mijn cliënte bij beëindiging van de overeenkomst, tegen die van Esso (en haar onderhuurder) bij verlenging van de overeenkomst, de belangen van NS Vastgoed dienen te prevaleren. Ook in dit verband verwijs ik u ter verdere onderbouwing van de opzegging naar de inhoud van de brief van 6 november 2009.