ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ7313

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
107.002.277/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tegenbewijs in een geschil over een overeenkomst van geldlening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over een overeenkomst van geldlening die in februari 2005 was gesloten. [appellant] was volgens de overeenkomst een bedrag van € 24.365,-- verschuldigd aan [geïntimeerde]. In een eerder tussenarrest van 12 oktober 2010 had het hof [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs met betrekking tot de waarheid van zijn verklaring in de overeenkomst. Echter, [appellant] heeft geen getuigen kunnen voorbrengen, waardoor het tegenbewijs niet is geleverd. Het hof concludeert dat er sprake is van een schuld, en dat de rechten en verplichtingen opnieuw zijn vastgelegd in de overeenkomst.

De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] op kwijtschelding verworpen. Het hof oordeelt dat [appellant] zijn stelling dat hij de schuld van zijn dochter heeft kwijtgescholden niet deugdelijk heeft onderbouwd. De grieven die [appellant] heeft ingediend, zijn door het hof verworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 5 september 2007, waarbij [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De proceskosten worden begroot op € 765,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

De uitspraak van het hof is gedaan ter openbare terechtzitting op 31 mei 2011, waarbij de rechters K.E. Mollema, M.E.L. Fikkers en H. de Hek aanwezig waren.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 mei 2011
Zaaknummer 107.002.277/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G. Machiels, kantoorhoudende te Drachten.
De inhoud van het door het hof op 12 oktober 2010 in deze zaak gewezen tussenarrest wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
In gemeld tussenarrest is [appellant] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
Enkele dagen voor de voor het getuigenverhoor vastgestelde datum heeft de advocaat van [appellant] het hof bericht dat hij reeds lange tijd geen contact meer met zijn cliënt kan krijgen, dat hij het tussenarrest dus niet met cliënt heeft kunnen bespreken en dat het getuigenverhoor geen doorgang kan vinden.
Tot slot heeft [geïntimeerde] partijen de stukken andermaal overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Wederom met betrekking tot de grieven
1. In eerdergemeld tussenarrest van 12 oktober 2010 heeft het hof [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren betreffende de waarheid van zijn in de overeenkomst van februari 2005 opgenomen verklaring, inhoudende dat hij € 24.365,-- verschuldigd is aan [geïntimeerde] uit hoofde van geldlening.
1.1 [appellant] heeft geen getuigen voorgebracht. Het door hem te leveren tegenbewijs is daardoor niet geleverd.
2. Aldus staat in rechte vast dat partijen in februari 2005 een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, uit hoofde waarvan [appellant] een bedrag van € 24.365,-- aan [geïntimeerde] verschuldigd is.
3. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 12 oktober 2010 reeds overwogen dat,
indien [appellant] niet zou slagen in het tegenbewijs - hetgeen het geval is - vast staat dat sprake was van een schuld, terwijl in de overeenkomst de rechten en verplichtingen opnieuw zijn vastgelegd. Voorts heeft het hof overwogen dat vanaf de datum van de overeenkomst een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, welke termijn ten tijde van het instellen van de onderhavige vordering nog niet was verstreken.
4. De grieven I, IV en VI zijn tevergeefs voorgedragen.
5. In grief V klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op kwijtschelding heeft verworpen.
5.1 Tegenover de betwisting door [geïntimeerde] dat hij de schuld van zijn dochter
[naam] heeft kwijtgescholden, heeft [appellant] zijn stelling aangaande het tegendeel van die bewering niet, laat staan deugdelijk, onderbouwd. Voor bewijslevering is derhalve geen plaats.
5.2 Het hof sluit zich voor het overige aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het beroep van [appellant] op kwijtschelding en neemt die motivering over.
6. Ook grief V faalt derhalve.
7. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 12 oktober 2010 de grieven II en III reeds verworpen.
Slotsom
8. Het falen van de grieven leidt ertoe dat het vonnis van de rechtbank van 5 september 2007 waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 procespunt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 5 september 2007 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 765,-- aan verschotten en op € 1.158,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.E.L. Fikkers en H. de Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 31 mei 2011 in bijzijn van de griffier.