Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000235-10
Uitspraak d.d.: 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 7 januari 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. N.B. Swart, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 13 februari 2009, in de gemeente [gemeente], toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) [benadeelde 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en/of [benadeelde 1], agent van Regiopolitie Groningen, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporings-ambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door
- te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of
- slaande, stompende en/of schoppende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2];
feit 2:
hij op of omstreeks 13 februari 2009, in de gemeente [gemeente], [benadeelde 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en/of [benadeelde 1], agent van Regiopolitie Groningen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 2] en voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie af" en/of "ik vind jullie wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
hij op 13 februari 2009, in de gemeente [gemeente], toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren [benadeelde 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en [benadeelde 1], agent van Regiopolitie Groningen, verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en vast hadden teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door
- te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en
- slaande, stompende en schoppende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2];
feit 2:
hij op 13 februari 2009, in de gemeente [gemeente], [benadeelde 2], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en [benadeelde 1], agent van Regiopolitie Groningen, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 2] en voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak jullie af" en "ik vind jullie wel".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 februari 2009 tegen zijn aanhouding verzet en heeft verbalisanten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] met de dood bedreigd. Hoewel het gedrag van verdachte mogelijk deels te wijten is aan ervaringen uit zijn verleden als vluchteling, is dit gedrag onacceptabel. Politieambtenaren verdienen gezien de rol die zij in de samenleving vervullen, respect, en moeten hun werk kunnen uitoefenen zonder dat er fysiek en/of verbaal geweld tegen hen wordt uitgeoefend. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de enkele constatering dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof acht - anders dan de politierechter - strafoplegging op haar plaats.
Het hof houdt daarbij rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 18 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade. Deze vordering bedraagt EUR 260,00 en heeft blijkens de toelichting betrekking op het onder 2 ten laste gelegde feit (bedreiging) en het ad informandum gevoegde feit (belediging). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van verdachte is - voor zover hier van belang - onder 2 bewezenverklaard dat verdachte de benadeelde met de dood heeft bedreigd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag en dat deze schade aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering tot dat bedrag toewijsbaar.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde voor het overige niet in haar vordering kan worden ontvangen, nu de vordering mede betrekking heeft op schade die door het ad informandum gevoegde feit zou zijn veroorzaakt, en dit feit niet door het hof in de beoordeling is meegenomen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voornoemd bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schade. Deze vordering bedraagt EUR 250,00 en heeft blijkens de toelichting betrekking op het onder 2 ten laste gelegde feit (bedreiging) en het ad informandum gevoegde feit (belediging) . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van verdachte is - voor zover hier van belang - onder 2 bewezenverklaard dat verdachte de benadeelde met de dood heeft bedreigd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag en dat deze schade aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering tot dat bedrag toewijsbaar.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde voor het overige niet in haar vordering kan worden ontvangen, nu de vordering ook betrekking heeft op schade die door het ad informandum gevoegde feit zou zijn veroorzaakt, en dit feit niet door het hof in de beoordeling is meegenomen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voornoemd bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 180 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. B.F. Keulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema en mr. B.F. Keulen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.