Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001597-10
Uitspraak d.d.: 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van
15 juni 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen messen worden onttrokken aan het verkeer en dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.M. Bierens, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 16 maart 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 16 maart 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal met een mes en/of een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; en/of
hij op of omstreeks 16 maart 2010 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde 1]), meermalen, althans eenmaal in het gezicht en/of op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of het lichaam van die [benadeelde 1] heeft gestoken; waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 2:
hij op of omstreeks 16 maart 2010 te [plaats] toen de aldaar dienstdoende [benadeelde 2] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 287 jo. 45, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten de [straat] te [plaats], zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig met tot vuist gebalde hand tegen het hoofd te stompen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (hoofdwond) bekwam;
feit 3:
hij op of omstreeks 16 maart 2010 te [plaats], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde 2], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, met kracht tegen zijn borstkas, althans op het lichaam, heeft getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Van de zijde van de verdediging is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde
bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte aangever [benadeelde 1] op 16 maart 2010 opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is -kort gezegd- aangevoerd dat verdachte uit zelfbescherming een mes bij zich droeg, en dat hij aangever tijdens een worsteling per ongeluk met het mes heeft geraakt.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten woonden verdachte en aangever beiden op het adres [adres] te [woonplaats], alwaar verdachte een kamer op de bovenverdieping huurde en aangever een kamer op de begane grond. Op 16 maart 2010 bevinden verdachte en [benadeelde 1] zich elk op hun kamer als de televisieverbinding in het pand uitvalt. Verdachte ligt op dat moment op bed en hoort dat [benadeelde 1] naar hem roept en hem op het uitvallen van de verbinding aanspreekt. Verdachte staat op en gaat naar [benadeelde 1] toe. Er ontstaat onenigheid tussen hen.
[vriendin van verdachte] - destijds de vriendin van verdachte en ook woonachtig op voornoemd adres - heeft bij de politie verklaard dat verdachte 'zijn ogen helemaal op donker had staan' toen hij na deze schermutseling met [benadeelde 1] zijn kamer weer in kwam. Verdachte heeft zich aangekleed en gezegd: "En nu maak ik hem af." Volgens [vriendin van verdachte] pakte verdachte vervolgens een mes en stopte dit in de achterzak van zijn broek. Ondanks haar pogingen om hem tegen te houden, liep verdachte daarna naar beneden, waar [benadeelde 1] zich bevond. [vriendin van verdachte] hoorde hierna beneden veel lawaai.
Getuige [getuige] - evenals aangever woonachtig in een kamer op de begane grond van voornoemd pand - heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij op een bepaald moment zag dat verdachte en [benadeelde 1] in de gang schreeuwend tegenover elkaar stonden. Verdachte heeft hierbij dreigend met een mes gezwaaid. Volgens [getuige] pakten verdachte en [benadeelde 1] elkaar vervolgens bij de hals vast, waarbij verdachte heeft gezegd 'ik maak je af', of woorden van gelijke strekking. Hierop is [getuige] teruggegaan naar zijn kamer om iemand te bellen. Korte tijd later heeft [benadeelde 1] bij hem aangeklopt en hem verteld dat verdachte hem met een mes in de nek had gestoken.
[benadeelde 1] heeft hieromtrent verklaard dat toen hij verdachte op enig moment tijdens de worsteling bij de keel vasthad, hij vernam dat verdachte hem met het mes in de nek stak. Verdachte heeft hierbij gezegd: "Ik steek je dood."
Voornoemde verklaringen van [getuige] en [benadeelde 1] zijn vlak na het gebeuren afgelegd, en schetsen een eenduidig beeld van wat er op 16 maart 2010 gebeurd is. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen en acht deze betrouwbaar. Datzelfde geldt voor de verklaring van [vriendin van verdachte]. Dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan tussen [vriendin van verdachte] en [benadeelde 1] om verdachte in een kwaad daglicht te stellen, zoals verdachte heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. [vriendin van verdachte] heeft niet direct belastend over verdachte verklaard, maar pas later - nadat zij kennelijk tot inkeer was gekomen - heeft zij verteld hoe een en ander was verlopen. Hierbij heeft zij haar eigen rol niet onbesproken gelaten en daarmee ook zichzelf belast. Zij heeft immers verklaard dat zij het mes dat verdachte had gebruikt, voor de komst van de politie - op verzoek van
verdachte - had begraven. Dit alles past niet in de door verdachte naar voren gebrachte complottheorie.
Het hof acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het voornemen opgevat [benadeelde 1] van het leven te beroven en heeft dit voornemen tegenover [vriendin van verdachte] geuit. Uit de omstandigheid dat verdachte vervolgens zijn kleren heeft aangetrokken, doelbewust een mes heeft gepakt en daarmee naar beneden is gelopen, volgt dat hij voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit en gelegenheid heeft gehad om zich van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad rekenschap te geven. Ondanks de waarschuwingen van [vriendin van verdachte] is verdachte de confrontatie met [benadeelde 1] aangegaan en heeft zijn voornemen uitgevoerd door [benadeelde 1] met een mes in de nek - een uitermate kwetsbare plek van het lichaam - te steken. Dat verdachte nadien vanuit de penitentiaire inrichting in een brief aan [vriendin van verdachte] schreef dat 'die [benadeelde 1] (het hof begrijpt: [benadeelde 1]) maar beter uit [plaats] kan verhuizen, want ik maak het af', bevestigt dat verdachte [benadeelde 1] daadwerkelijk van het leven heeft willen beroven. Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat het steken/prikken in de nek/hals dodelijk letsel kan veroorzaken.
Het verweer wordt verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1 primair:
hij op 16 maart 2010 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde 1] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, in de hals van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op 16 maart 2010 te [plaats] toen de aldaar dienstdoende [benadeelde 2] verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 287 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten de [straat] te [plaats], zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door die [benadeelde 2] opzettelijk gewelddadig met zijn tot vuist gebalde hand tegen het hoofd te stompen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (hoofdwond) bekwam;
feit 3:
hij op 16 maart 2010 te [plaats], opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde 2], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht tegen zijn borstkas, heeft getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 16 maart 2010 schuldig gemaakt aan poging tot moord door [benadeelde 1] met een mes in de nek te steken. Verdachte was kwaad op [benadeelde 1] omdat hij voor zijn gevoel 'overal de schuld van kreeg', het 'zat was' en een 'einde wilde maken aan de situatie'. Dat verdachte op deze manier het recht in eigen hand heeft genomen, wordt hem zwaar aangerekend. Verdachte heeft door zijn handelen bij [benadeelde 1] niet alleen lichamelijk letsel, maar ook psychisch leed veroorzaakt, zo blijkt uit diens schriftelijke slachtofferverklaring. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk geweldsdelict doorgaans ook angst en onrust in de samenleving en de directe omgeving van het slachtoffer. Ten nadele van verdachte spreekt dat hij tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad, maar in plaats daarvan de schuld enkel buiten zichzelf legt.
Voorts heeft verdachte zich op 16 maart 2010 tegen zijn aanhouding verzet en heeft hij een politieambtenaar mishandeld. Politieambtenaren verdienen gezien de rol die zij in de samenleving vervullen, respect, en moeten hun werk kunnen uitoefenen zonder dat er fysiek geweld tegen hen wordt uitgeoefend. Tegen degenen die dit respect kennelijk niet kunnen opbrengen en die, zoals verdachte, een politieambtenaar met geweld belemmeren in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar taak, dient streng te worden opgetreden. Dergelijk gedrag is niet te tolereren en dient te worden bestraft.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 23 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, tot onder meer langdurige gevangenisstraffen. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te begaan.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat - in het bijzonder gelet op de aard en de bijzondere ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit - met de door de advocaat-generaal gevorderde en in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf niet kan worden volstaan. Vanuit het oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en noodzakelijk.
Het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven vleesmes. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het inbeslaggenomen (andere) mes, dat nog niet is teruggegeven, behoort eveneens aan de verdachte toe. Het is bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 1 primair begane misdrijf aangetroffen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit van verdachte van dat voorwerp in strijd is met het algemeen belang en het kan dienen tot het begaan van een soortgelijk feit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.030,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, welke aan verdachte kan worden toegerekend. De vordering van EUR 1.030,00 zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voornoemd bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, welke aan verdachte kan worden toegerekend. De vordering van EUR 250,00 zal derhalve worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voornoemd bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 45, 57, 180, 181, 289, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
vleesmes.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mes.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] terzake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.030,00 (duizend dertig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 1.030,00 (duizend dertig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] terzake van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. B.F. Keulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Hielkema en mr. B.F. Keulen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.