Beschikking d.d. 10 mei 2011
Zaaknummers 200.049.437 en 200.050.195
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak met nummer 200.049.437 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G. Riemersma,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
appellante,
advocaat mr. R.A. Schütz,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
en in de zaak met nummer 200.050.195 van
1. [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de stiefvader,
appellanten,
advocaat mr. R.A. Schütz,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.G. Riemersma,
kantoorhoudende te Leeuwarden.
in de zaak met nummer 200.049.437:
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 19 augustus 2009 waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 18 november 2009, heeft de vader verzocht de beschikking van 19 augustus 2009 voor wat betreft het gezag te vernietigen en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat hij samen met de moeder met het gezag over de kinderen wordt belast.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 6 januari 2010, heeft de moeder het verzoek bestreden. Zij heeft daarbij tevens incidenteel appel ingesteld tegen (een onderdeel van) de omgangsregeling.
De vader heeft op het incidenteel appel van de moeder een verweerschrift ingediend, binnengekomen op de griffie op 3 maart 2010.
in de zaak met nummer 200.050.195:
De inhoud van de tussenbeschikking van 6 juli 2010 wordt hier overgenomen. Daarbij zijn de zaken onder de nummers 200.049.437 en 200.050.195 met elkaar gevoegd.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof ingekomen een brief d.d. 8 november 2010 met bijlage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
Ter zitting van 18 april 2011 zijn de zaken opnieuw behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. Mr. Schütz heeft een pleitnotitie overgelegd. Namens de raad is verschenen mevrouw Jager.
De beoordeling
De omgangsregeling (zaaknummer 200.049.437)
1. Partijen zijn het grotendeels eens over de omgangsregeling. Het enige dat hen
verdeeld houdt is de vraag bij wie de kinderen op hun verjaardagen moeten zijn. Met de vader is het hof van oordeel dat de verjaardagen van de kinderen de reguliere omgangsregeling dienen te volgen. Het jarige kind verblijft op zijn/haar verjaardag bij die ouder bij wie hij/zij op dat moment, gelet op de omgangsregeling, is.
De gezagsvoorziening (beide zaaknummers)
2. Het hof heeft zich bij de tussenbeschikking van 6 juli 2010 onvoldoende geïnformeerd geacht om een gefundeerd oordeel te geven over de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht. Daarom is in de gevoegde zaken een onderzoek door de raad verzocht.
3. De raad heeft op 4 november 2010 een rapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat de raad het in het belang van [kind 1] en [kind 2] acht dat de moeder alleen belast blijft met het gezag over hen.
4. Het hof is van oordeel dat gezamenlijk gezag van de biologische ouders voorrang dient te hebben op gezamenlijk gezag van een biologische ouder met een stiefouder. Dit geldt met name in het geval dat de niet met het gezag belaste biologische ouder een omgangsregeling heeft met de kinderen van een omvang als de vader heeft, te weten - kort gezegd - iedere twee weken een weekend en de helft van de vakanties.
5. Daarom dient allereerst beoordeeld te worden:
a) of er in geval van gezamenlijk gezag van de vader en de moeder een onaanvaardbaar risico is dat [kind 1] en [kind 2] klem of verloren zouden raken tussen de biologische ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen;
b) of afwijzing van het verzoek van de vader om samen met de moeder belast te worden met het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
6. Pas indien het antwoord op een van voorgaande vragen aan gezamenlijk gezag van de vader en de moeder in de weg staat, komt het verzoek tot gezamenlijk gezag van de moeder en de stiefvader aan de orde. Dat verzoek wordt dan afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van de vader, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van [kind 1] en [kind 2] zouden worden verwaarloosd.
7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de vader en de moeder niet of nauwelijks met elkaar communiceren. Desondanks loopt de omgangsregeling naar behoren. Dit juicht het hof toe. De vader stelt nadrukkelijk bereid te zijn tot mediation. De moeder heeft daar echter geen vertrouwen in. Communicatie met de vader leidt enkel tot (meer) strijd, aldus de moeder. Zij twijfelt aan de psychische gezondheid van de vader.
8. Ter zitting van het hof is met de vader en de moeder de wenselijkheid besproken van het verrichten van een ouderschapsonderzoek. Zij hebben zich toen bereid verklaard daaraan mee te werken, mede omdat alsdan wellicht ook duidelijk wordt wat de oorzaak is van de problemen tussen partijen. Helaas is het, in verband met het lopende wetenschappelijke onderzoek naar de effectiviteit van dergelijke onderzoeken, niet mogelijk gebleken de ouders aan een ouderschapsonderzoek te laten meedoen. Het hof komt daarom tot de hierna vermelde oplossing.
9. Uit het dossier komt een aantal verontrustende signalen over het gedrag van de vader naar voren. Zo heeft hij kort na de geboorte van het kind uit de relatie van de moeder en de stiefvader aangifte gedaan tegen de moeder van een mishandeling die vijf jaar eerder zou hebben plaatsgevonden. Deze zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Ook heeft de vader brieven gestuurd naar de moeder, de school van de kinderen en het AMK waarin de stiefvader werd beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens [kind 2]. Verder komt de frequentie en de toonzetting van de mailberichten en brieven van de vader aan de moeder niet prettig over. De moeder heeft zich daarom genoodzaakt gezien niet meer via de mail bereikbaar te zijn voor de vader.
10. De onder 9 genoemde signalen in combinatie met het feit dat [kind 1] en [kind 2] beiden aan de raadsonderzoeker hebben aangegeven dat de vader vervelende dingen tegen hen zegt over de moeder, maken dat het hof de zorgen van de moeder serieus neemt. Daarbij komt dat zowel [kind 1] als [kind 2] inmiddels ook psychische problemen ervaren.
11. Op grond van het vorenstaande moet er meer zicht komen op de gevolgen voor de kinderen van een eventuele grotere rol van de vader in hun leven, alvorens tot een definitieve beslissing op het verzoek van de vader enerzijds en het verzoek van de moeder en de stiefvader anderzijds kan worden gekomen.
12. Het hof zal daarom het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), Stationsplein 8, 8011 CW Zwolle, tel. 088-0710600, als deskundige benoemen, teneinde meer zicht te krijgen op de invloed van eventueel gezamenlijk gezag van de vader en de moeder op de kinderen. Het hof wijst partijen hierbij op het belang om zich ten volle in te zetten en op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek. Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198, derde lid, Rv met toepassing waarvan het het hof vrijstaat om aan de houding die een partij tijdens een deskundigenonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.
13. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
14. Partijen dienen de deskundige binnen veertien dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
15. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 10 november 2011, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de deskundige desgewenst eerder verslag van zijn bevindingen kan doen.
16. Het hof laat het aan het oordeel van de deskundige over of de stiefvader in het onderzoek moet worden betrokken en of al dan niet informatie wordt opgevraagd bij de behandelaar(s) van [kind 1] en [kind 2]. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
b. Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen?
c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader?
d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarigen voldoen, gelet op hun individuele behoefte?
e. Welke gezagsvoorziening over de minderjarigen is het meest geëigend?
f. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen?
17. De deskundige dient zich binnen vier weken na het geven van deze beschikking met het hof te verstaan, indien de bovenstaande vragen in diens visie nog aanvulling behoeven.
18. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek.
19. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een deskundigenonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief verschotten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur exclusief BTW.
20. Het hof zal iedere beslissing betreffende het (gezamenlijk) gezag over [kind 1] en [kind 2] aanhouden in afwachting van de bevindingen van de deskundige.
Slotsom
21. Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
in de zaak met nummer 200.049.437 voor wat betreft de omgang
bepaalt dat de vader omgang zal hebben gedurende de kerstdagen in het ene jaar en gedurende oudejaars- en nieuwjaarsdag in het andere jaar, waarbij in 2010 de vader de kinderen met oudejaars- en nieuwjaarsdag bij zich zal hebben, en waarbij de feestdagenregeling voorrang heeft boven de vakantieregeling, dat de vakantieregeling voorrang heeft boven de weekendregeling in die zin dat wanneer de kinderen gedurende de vakantieregeling in een bepaalde periode bij de moeder zullen verblijven, er geen omgang met de vader plaatsvindt in het weekend dat volgens de weekendregeling de vader omgang zou hebben met de kinderen, dat de kinderen gedurende de week van de kerstvakantie waarin zij dat jaar de decemberfeestdagen bij de vader zullen doorbrengen, bij de vader zullen verblijven, dat de kinderen in 2010 de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader zullen verblijven en in 2011 de laatste drie weken van de zomervakantie en zo jaarlijks om en om, dat de kinderen in 2010 gedurende de meivakantie bij de vader zullen zijn als deze vakantie een week is, en gedurende een week in de meivakantie als deze twee weken is, en dat de kinderen in de herfstvakantie in 2010 bij de moeder zullen zijn, en zo jaarlijks om en om, dat de kinderen gedurende de paasdagen in 2010 bij de moeder zullen verblijven en gedurende de pinksterdagen bij de vader en zo jaarlijks om en om, en dat de omgang tijdens vakanties en feestdagen start op de eerste dag om 10:00 uur en eindigt op de laatste dag om 17:00 uur;
in beide zaaknummers voor wat betreft de gezagsvoorziening
alvorens nader te beslissen:
gelast een deskundigenonderzoek als hiervoor omschreven;
benoemt tot deskundige het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), Stationsplein 8, 8011 CW Zwolle, tel. 088-0710600;
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van 's Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 19 bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. J.D.S.L. Bosch;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat (de advocaten van) partijen binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter,
G.M. van der Meer en J.G. Idsardi, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 mei 2011 in het bijzijn van de griffier.