ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5257

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.358/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een straatverbod in hoger beroep na eerdere overlast door appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een straatverbod dat eerder was opgelegd aan de appellant, die overlast veroorzaakte voor de geïntimeerden. De appellant, die in eerste aanleg als gedaagde was aangemerkt, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, waarin een straatverbod was opgelegd voor een periode van één jaar. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de geïntimeerden, die last hadden van geluidsoverlast en bedreigingen, een spoedeisend belang hadden bij het gevorderde straatverbod. De appellant had drie grieven ingediend, waarin hij betwistte dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat het straatverbod onterecht was opgelegd.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de voorzieningenrechter waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de overlast door de appellant voldoende aannemelijk was gemaakt. Het hof heeft overwogen dat het straatverbod een inbreuk maakt op het recht op vrije verplaatsing, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd was gezien de ernst van de overlast. De appellant had geen bewijs geleverd dat de geïntimeerden zelf ook overlast veroorzaakten, en zijn argumenten dat hij hulp moest bieden aan de buurman/vrouw werden door het hof verworpen. Het hof heeft de grieven van de appellant ongegrond verklaard en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met veroordeling van de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 mei 2011
Zaaknummer 200.069.358/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. P.T. Huisman, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. N.M. Niewold, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 21 mei 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 juni 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] tegen de zitting van 6 juli 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het op 21 mei 2010 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen, sector civiel, in kort geding tussen partijen gewezen vonnis te vernietigen en geïntimeerden alsnog in hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, dan wel, subsidiair, te bepalen dat de duur van de bij het bestreden vonnis opgelegde straatverbod zal worden beperkt tot 15 januari 2011, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het door de heer [appellant] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank Groningen d.d. 21 mei 2010, tussen partijen gewezen onder zaak-/rolnummer 117480 / KG ZA 10-141, ongegrond te verklaren en het vonnis te bekrachtigen, zonodig onder verbetering of aanvulling van de rechtsgronden waarop het berust, met veroordeling van de heer [appellant] in de kosten van de procedure, in beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.6) een aantal feiten vastgesteld waarvan in dit kort geding kan worden uitgegaan. Tegen die vaststelling zijn geen grieven gericht, terwijl ook anderszins niet van bezwaren daartegen is gebleken. Daarom zal ook het hof van die feiten uitgaan. Het volgende staat vast.
1.1. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] wonen sinds december 2000 aan de [adres 1] te [woonplaats] in een aan hen in eigendom toebehorende woning. [de buurman/buurvrouw] (hierna: [de buurman/vrouw]) woont daarnaast in een koopwoning aan de [adres 2].
1.2. [appellant], die een eigen woning heeft aan de [adres 3] te [woonplaats], verbleef tot de datum van de beslissing in eerste aanleg regelmatig bij [de buurman/vrouw].
1.3. Vanaf mei 2001 hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] regelmatig overlast in de vorm van lawaai en bedreigingen door [de buurman/vrouw] en [appellant] ondervonden, hetgeen zij zowel aan het [Meldpunt Overlast] als aan de [politie] hebben gemeld. In verband met die overlast hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] [de buurman/vrouw] en [appellant] in kort geding betrokken. Bij vonnis van 5 september 2003 is [appellant] door de voorzieningenrechter verboden zich onmiddellijk na betekening van dit vonnis voor een periode van één jaar op te houden in of nabij de woning van [de buurman/vrouw] aan de [adres 2] te [woonplaats]. Bij dat vonnis is [de buurman/vrouw] en [appellant] voorts gedurende onbepaalde tijd verboden geluidsoverlast aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] te bezorgen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- “voor iedere zelf begane overtreding” van dit verbod.
1.4. Tijdens de gelding van het straatverbod is het veelal rustig geweest in en nabij de woning van [de buurman/vrouw].
1.5. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van het straatverbod is [appellant], ook nog recent voor de beslissing in eerste aanleg, herhaaldelijk door de politie aangehouden en meegenomen in verband met door hem veroorzaakte overlast in de onmiddellijke nabijheid van de woning van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1].
1.6. Op 16 april 2010 hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] een exploot aan [de buurman/vrouw] en [appellant] doen betekenen, waarbij hen uit hoofde van het hiervoor genoemde vonnis van 5 september 2003 is aangezegd dat [appellant] op de in het exploot vermelde tijdstippen heeft gehandeld in strijd met dat vonnis en dat in verband daarmee dwangsommen zijn verbeurd.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. Op 13 april 2010 hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] [appellant] en [de buurman/vrouw] opnieuw in kort geding gedagvaard. Zij hebben, kort gezegd, wegens het opnieuw veroorzaken van overlast wederom een straatverbod gevorderd. [de buurman/vrouw] en [appellant] hebben verweer gevoerd en door [de buurman/vrouw] is een tegenvordering ingesteld, die in het onderhavige appel niet van belang is. De voorzieningenrechter heeft het straatverbod toegewezen gedurende één jaar na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [de buurman/vrouw] en [appellant] in de kosten van het geding. Het onderhavige appel van [appellant] is hiertegen gericht.
De stukken waarvan het hof uitgaat
3. Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] producties overgelegd. Hierover heeft [appellant] zich nog niet uitgelaten. Daarom zal het hof bedoelde producties voorshands buiten beschouwing laten.
De bespreking van de grieven
4. Met grief I klaagt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] een spoedeisend belang hebben bij het gevorderde straatverbod. Grief II houdt in dat het straatverbod ten onrechte is opgelegd. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5. Het hof stelt voorop dat de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat een straatverbod een inbreuk maakt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen en dat voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo’n inbreuk rechtvaardigen.
6. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gestelde ernstige en frequente overlast voldoende aannemelijk is geworden, dat die overlast zich alleen voordoet als [appellant] in of nabij de woning van [de buurman/vrouw] verblijft, dat niet aannemelijk is geworden dat [appellant] met [de buurman/vrouw] samenwoont, dat voldoende pogingen zijn ondernomen om met behulp van hulpverlening en politie de overlast te beëindigen, dat de gestelde hulpbehoevendheid van [de buurman/vrouw] daaraan niet afdoet en dat de ernstige inbreuk op het woongenot een spoedmaatregel rechtvaardigt. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen de voorzieningenrechter ter zake heeft overwogen.
7. Hetgeen [appellant] in de toelichtingen op de onderhavige grieven aanvoert doet aan het vorenstaande niet af. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
8. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] zelf ook overlast zouden veroorzaken, staat, wat daar verder van zij, los van de onrechtmatigheid van zijn eigen handelen.
9. Met zijn stelling dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] in geval van een incident de hulp van de politie kunnen inroepen, miskent [appellant] dat [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] een gerechtvaardigd belang hebben te worden gevrijwaard van “incidenten” als door hem bedoeld.
10. Het feit dat [de buurman/vrouw] hulp behoeft wil nog niet zeggen dat zij die hulp uitsluitend van [appellant] dient te ontvangen. Een daartoe strekkende verklaring van [de buurman/vrouw] is niet overgelegd, terwijl voorts vaststaat dat [de buurman/vrouw] bij brief van haar raadsman van 26 februari 2010 [appellant] de toegang tot haar woning heeft ontzegd (productie 8 bij de inleidende dagvaarding) en [de buurman/vrouw] geen appel heeft ingesteld van de beslissing in eerste aanleg.
11. Ten slotte merkt het hof op dat [appellant] geen spoedappel heeft ingesteld, dat hij pas op 12 oktober 2010 van grieven heeft gediend, dat hij geen peremptoirstelling voor het nemen van de memorie van antwoord heeft gevraagd en dat pas op 4 januari 2011 is gefourneerd voor arrest. Deze proceshouding geeft geen steun aan de gedachte dat het straatverbod in ernstige mate in strijd komt met de belangen van [appellant].
12. Met grief III bepleit [appellant] (subsidiair) dat het straatverbod beperkt moet worden tot 15 januari 2011, omdat [de buurman/vrouw] op die datum een operatie zal ondergaan en [appellant] haar in periode van herstel na deze operatie terzijde moet kunnen staan met hulp en steun.
13. Het hof overweegt dat genoemde datum inmiddels is verstreken. In dit verband wordt verwezen naar de proceshouding van [appellant] als hiervoor geschetst onder 11. Voorts verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 10. Gelet op een en ander heeft ook de onderhavige grief te falen.
Verzoek tot mediation
14. Nu beide partijen arrest hebben gevraagd, zal het hof geen “mediator aanwijzen”, zoals [appellant] heeft verzocht. Bovendien hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] in de memorie van antwoord als hun standpunt naar voren gebracht dat de mogelijkheid van mediation is onderzocht en dat is gebleken dat dit zinloos zou zijn. Bij die stand van zaken ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen dan hiervoor is verwoord en anders te beslissen dan hieronder zal blijken.
De slotsom.
15. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] tot aan deze uitspraak op € 314,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, L. Groefsema en G. van Rijssen,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 mei 2011 in bijzijn van de griffier.