ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5255

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.619/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appellant in verband met inschrijving in het rechtsmiddelenregister

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de appellant tegen een vonnis van de rechtbank. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M. Jansen, was in eerste aanleg gedaagde en had een akte genomen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. S.G. Rissik, was eiser in eerste aanleg. De kern van de zaak betrof de vraag of het vonnis waarvan beroep, dat niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, ingeschreven moest worden in het rechtsmiddelenregister zoals vereist door artikel 3:301 BW. Het hof stelde vast dat inschrijving in het register noodzakelijk was, ongeacht of het vonnis uitvoerbaar bij voorraad was verklaard of niet. De appellant had betoogd dat inschrijving niet nodig was omdat het vonnis niet in kracht van gewijsde was gegaan, maar het hof oordeelde dat de tekst van artikel 3:301 lid 2 BW geen onderscheid maakt tussen vonnissen die wel of niet uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. Het hof benadrukte het belang van rechtszekerheid bij de verkrijging van registergoederen en concludeerde dat de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep. De kosten van de procedure werden aan de zijde van de geïntimeerde begroot op € 1.655,--, inclusief advocaatkosten. Het arrest werd uitgesproken op 3 mei 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 mei 2011
Zaaknummer 200.064.619/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.M. Jansen, kantoorhoudende te Peize,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.G. Rissik, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 18 januari 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellant] heeft een akte genomen.
[geïntimeerde] heeft een antwoordakte genomen, onder overlegging van een arrest van dit hof d.d. 4 november 2008 (LJN: BG4331).
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Bij bedoeld tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de vraag of het vonnis waarvan beroep, overeenkomstig het bepaalde in lid 2 van artikel 3:301 BW, is ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv. Het hof heeft partijen voorts de gelegenheid geboden zich uit te laten over de vraag wat de consequenties zijn van het eventueel niet inschrijven van het beroepen vonnis in het hiervoor bedoelde register.
2. [appellant] heeft aangegeven dat (tijdige) inschrijving in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv niet heeft plaatsgevonden. [appellant] is echter primair van oordeel dat het vonnis waarvan beroep niet een uitspraak is als bedoeld in artikel 3:301 lid 2 BW, zodat inschrijving niet nodig was.
3. Het hof kan [appellant] in dat betoog niet volgen. Wat er ook zij van de wijze waarop de voorzieningenrechter zijn dictum heeft geformuleerd, uit de verwijzing naar artikel 3:300 BW en hetgeen de voorzieningenrechter overigens onder 4.4. van het beroepen vonnis heeft overwogen, blijkt zonneklaar dat met de bepaling dat “indien [appellant] zijn medewerking aan genoemde levering niet verleent, dit vonnis voor die medewerking in de plaats treedt” wel degelijk een uitspraak is gegeven als bedoeld in lid 1 van artikel 3:301 BW. Ook over het object van levering kan geen enkele twijfel bestaan nu dat met zoveel woorden in het dictum van het beroepen vonnis wordt vermeld.
4. [appellant] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat inschrijving niet noodzakelijk was nu het beroepen vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan en evenmin uitvoerbaar is verklaard bij voorraad, een en ander als bepaald in lid 1 van artikel 3:301 BW.
Anders dan [appellant] veronderstelt, maakt de tekst van artikel 3:301 lid 2 BW geen onderscheid tussen appel tegen vonnissen die wel en appel tegen vonnissen die niet uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. Een dergelijk onderscheid ligt gezien de ratio van deze bepaling ook niet voor de hand. De strekking van deze bepaling is dat, in het belang van de ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de termijn voor het instellen van een rechtmiddel is verstreken dat rechtsmiddel niet is ingesteld (vgl. HR 24 december 1999, LJN: AA4005 en HR 19 november 2004, LJN: AP4743). Ook wanneer een beslissing betreffende een registergoed niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is het met het oog op de ten aanzien van een dergelijk registergoed vereiste rechtszekerheid van belang dat duidelijk is of al dan niet een rechtsmiddel tegen de beslissing is aangewend, en daarmee of de beslissing (nog) niet in kracht van gewijsde is gegaan, respectievelijk (wel) in kracht van gewijsde is gegaan (zie de uitspraak van dit hof d.d. 04-11-2008, LJN: BG4331). Dat krachtens het bepaalde in artikel 350 lid 1 Rv het hoger beroep de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep schorst, doet daaraan niets af.
Slotsom
5. [appellant] zal op voet van het bepaalde in lid 2 van artikel 3: 301 BW niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep. Hij zal tevens in de kosten worden veroordeeld (salaris advocaat: 1,5 punt tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 19 maart 2010;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 314,-- aan verschotten en op € 1.341,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en H. de Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 mei 2011 in bijzijn van de griffier.