ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5219

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.054.814/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen twee voormalige echtgenoten, [appellant] en [geïntimeerde], over de verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Het huwelijk van partijen, dat op 26 maart 1998 in algehele gemeenschap van goederen werd gesloten, werd ontbonden door een echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Leeuwarden op 18 april 2007. De ontbinding werd op 2 mei 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hadden op 5 maart 2007 een overeenkomst gesloten over de verdeling van hun huwelijksgoederen, maar er ontstond onenigheid over de interpretatie van deze overeenkomst.

Het hof oordeelde dat de grieven van [appellant] slagen, waarbij het hof de bewijskracht van de notariële akte van 28 november 2007 in aanmerking nam. Deze akte bevatte verklaringen van partijen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof concludeerde dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst op 5 maart 2007 een algehele verdeling voor ogen hadden, en dat [geïntimeerde] geen tegenbewijs had geleverd tegen deze stelling. Hierdoor werd vastgesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap volledig was verdeeld.

Het gerechtshof vernietigde het eerdere vonnis van 30 september 2009 en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens werd besloten dat de proceskosten in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep door beide partijen zelf gedragen zouden worden, gezien hun status als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 mei 2011
Zaaknummer 200.054.814/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.P.A. van Rossum, kantoorhoudende te Bolsward,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr T.H. Pasma, kantoorhoudende te Harlingen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 9 november 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het genoemde tussenarrest heeft op 9 februari 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal bevindt zich bij de stukken van het geding.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [appellant] een akte houdende overlegging producties genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken van het geding gefourneerd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 3 (3.1 tot 3.5) van het beroepen vonnis van 30 september 2009, hierna te noemen het beroepen vonnis, is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan onder aanvulling van enkele feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
2. Het gaat – voor zover in hoger beroep van belang - om de volgende feiten:
(i) [appellant] en [geïntimeerde] zijn op 26 maart 1998 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
(ii) Hun huwelijk is door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Leeuwarden d.d. 18 april 2007 in de registers van de burgerlijke stand op 2 mei 2007 ontbonden.
(iii) [appellant] en [geïntimeerde] zijn bij onderhandse akte d.d. 5 maart 2007 een overeenkomst omtrent de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap aangegaan.
(iv) Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorde het woon- en winkelpand met ondergrond, erf en verder toe- en aanbehoren, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres], kadastraal bekend [de gemeente] [kadasteraanduiding] en het daarachter gelegen perceel grond, kadastraal bekend [de gemeente] [kadasteraanduiding].
(v) Bij kortgeding vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden d.d. 21 november 2007 is [geïntimeerde] veroordeeld ‘om op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst mee te werken aan de notariële toedeling van het onroerende goed aan de [adres] te [woonplaats] aan [appellant].’
(vi) Aan het kortgeding vonnis is uitvoering gegeven bij akte, op 28 november 2007 verleden voor [de notaris], destijds notaris te [plaats].
(vii) Voormelde notariële akte vermeldt onder meer:
‘VERKLARINGEN VOORAF
Partijen zijn (...) zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
(...)
Voormelde gemeenschap van goederen is door partijen in onderling verdeeld.
(...)
VERDELING
Ter uitvoering van vermelde beëindigingsovereenkomst wordt toebedeeld en voor zover het hem of haar aangaat aanvaardt:
aan de man, hierna te noemen: de verkrijger:
het hiervoor omschreven registergoed [bedoeld wordt: de hiervoor onder (iv) omschreven onroerende zaak, hof];
onder de verplichting voor de verkrijger om:
A. de voormelde hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen onder de voorwaarden en bepalingen als hierna onder de SCHULDOVERNAME zijn vermeld:
B. wegens overbedeling te voldoen aan de vrouw een bedrag groot zevenduizend vijfhonderd euro (€ 7.500,00), onder de voorwaarden en bepalingen als hierna onder OVERBEDELINGSUITKERING is [lees: zijn, hof] vermeld;
(...)
OVERBEDELINGSUITKERING
De door de man verschuldigde overbedelingsuitkering groot zevenduizend vijfhonderd euro (7.500,00) is geheel aan de vrouw voldaan.’
Met betrekking tot de grieven:
3. De grieven leggen het geschil tussen partijen in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk behandelen.
4. Het geschil tussen partijen in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of partijen bij het aangaan van de overeenkomst omtrent de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij de onderhandse akte d.d. 5 maart 2007 een algehele verdeling van die gemeenschap voor ogen stond, zoals [appellant] heeft gesteld, dan wel een partiële verdeling, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd.
5. Gelet op de dwingende bewijskracht van de partijverklaringen, zoals gerelateerd in de op 28 november 2007 verleden notariële akte, moet, behoudens tegenbewijs, uitgegaan worden van de juistheid van de stelling van de man dat partijen bij het aangaan van de litigieuze overeenkomst op 5 maart 2007 een algehele verdeling van hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap voor ogen stond. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep geen tegenbewijs dienaangaande aangeboden. Bijgevolg is in hoger beroep komen vast te staan dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen geheel is verdeeld.
6. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de door [appellant] opgeworpen grieven slagen.
De slotsom
7. Het beroepen vonnis van 30 september 2009 moet worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende moeten de vorderingen van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiseres alsnog worden afgewezen. Aangezien [appellant] en [geïntimeerde] gewezen echtgenoten zijn, zal het hof de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis van 30 september 2009 en
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
compenseert de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in die zin dat elke partij haar kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, B.J.H. Hofstee en
R.E. Weening, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 mei 2011 in bijzijn van de griffier.