Ten aanzien van de feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Het hof zal die feiten hier herhalen, aangevuld met enige in hoger beroep gebleken feiten die als vaststaand zijn aan te merken.
2.1. [de man] en [de vrouw] zijn gehuwd geweest.
Uit het huwelijk zijn vier thans minderjarige kinderen geboren:
• [kind 1], geboren op [datum],
• [kind 2], geboren op [datum]
• [kind 3], geboren op [datum],
• [kind 4], geboren op [datum].
2.2. [de man] en [de vrouw] zijn in januari 2008 uit elkaar gegaan. De echtscheidingsbeschikking d.d. 29 augustus 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [de man] en [de vrouw] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag.
2.3. Vanwege de voortdurende strijd tussen [de man] en [de vrouw] waarbij de kinderen de inzet vormden, is op 6 mei 2009, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de Ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken, met benoeming van Bureau Jeugdzorg Drenthe als gezinsvoogdijinstelling, waarvan feitelijk [de gezinsvoogd] als gezinsvoogd fungeert.
2.4. Vanaf januari 2008 hebben de kinderen aanvankelijk hun hoofdverblijf bij [de vrouw] gehad in Eelde. Aldaar bezochten zij de basisschool en de voetbalclub.
2.5. De gezinsvoogdijinstelling heeft op 25 mei 2010 om uithuisplaatsing van de kinderen verzocht. Deze is door de rechtbank toegewezen, maar zij is niet geëffectueerd, omdat na een netwerkberaad en een kortgedingzitting op 17 juni 2010, de vrouw uiteindelijk vrijwillig heeft meegewerkt aan een overplaatsing van de kinderen naar [de man], die inmiddels naar [plaats B] was verhuisd. De kinderen gaan daar naar school en naar de voetbalclub.
2.6. [de vrouw] is in de tweede helft van 2010 ingetrokken bij haar nieuwe partner, die een huis in [plaats A] had gekocht.
2.7. Vanaf eind december 2010 zijn de kinderen, in het kader van een reguliere omgangsregeling in de weekeinden bij [de vrouw] geweest.
2.8. In opdracht van de rechtbank Assen heeft NIFP (in de persoon van [de gezondheidspsycholoog], gezondheidspsycholoog te Groningen) een onderzoek in gesteld en geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen bij [de vrouw] te bepalen. Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming hebben afstand van dit rapport genomen.
2.9. De rechtbank Assen heeft bij beschikking van 9 februari 2011, conform het advies van NIFP besloten om het hoofdverblijf van de kinderen bij [de vrouw] te bepalen, zulks ondanks de andersluidende adviezen van Bureau Jeugdhulp en de Raad voor de Kinderbescherming.
De rechtbank heeft daarbij ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad overwogen:
Ter zitting is door de rechtbank eveneens onderkend dat, hoe de thans te geven beslissing ook zal zijn, de kans van het instellen van hoger beroep door één der partijen (zeer) aanzienlijk is. In dat kader heeft de rechtbank te overwegen of het verstandig (lees: in het belang van de minderjarigen) is om deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
(…)
Het is immers zo dat de kinderen reeds enkele maanden bij vader verblijven en hun hele leven wat betreft school, sportclub en vriendjes, voor een belangrijk deel is ingericht naar dit verblijf bij vader. De rechtbank ziet in het vorenstaande, en gelet op het feit dat de minderjarigen terug zullen keren in een vertrouwde omgeving waar tot op heden de omgang wordt uitgevoerd, geen beletsel om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.