Arrest d.d. 29 maart 2011
Zaaknummer 200.082.135/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [de vrouw],
toevoeging,
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudende te Assen,
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [de man],
toevoeging,
advocaat: mr. J. Borsch, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 10 januari 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 februari 2011 is door [de vrouw] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [de man] tegen de zitting van 15 februari 2011.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen het kort geding vonnis van 10 januari 2011 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen met zaaknummer/rolnummer 83838 KG ZA 10-325 gewezen, en opnieuw rechtdoende de vordering van geïntimeerde als eiser in eerste aanleg alsnog af te wijzen en hem deze geheel te ontzeggen."
Bij memorie van antwoord is door [de man] verweer gevoerd met als conclusie:
"De vrouw niet ontvankelijk te verklaren althans al hetgeen in de spoedappèl-dagvaarding door de vrouw wordt gevorderd af te wijzen en het kort geding vonnis van de rechtbank te Assen te bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties."
Ten slotte heeft [de man] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
[de vrouw] heeft aangegeven zich niet met het beroepen vonnis te kunnen verenigen.
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 van het vonnis waarvan beroep is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Mede op grond van hetgeen in hoger beroep nog als vaststaand kan gelden, komt het op het volgende neer.
- Partijen zijn gehuwd geweest.
- Uit dat huwelijk is op 31 juli 2006 te [plaats] [het kind] geboren.
- Partijen zijn door de de rechtbank in eerste aanleg te Turnhout (België) bij beschikking d.d. 2 februari 2009 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [het kind]. Bij bedoelde beschikking is tevens bepaald dat [het kind] haar hoofdverblijf heeft bij [de vrouw].
- Bij voormelde beschikking is tevens een omgangsregeling tussen [het kind] en (haar vader) [de man] vastgesteld.
- Sedert 11 februari 2009 houdt [de vrouw] verblijf in Nederland ([woonplaats]).
- Tegen voornoemde beschikking van het gerecht in eerste aanleg te Turnhout is hoger beroep aangetekend. Bij eindarrest van 30 juli 2009 heeft het hof te Antwerpen de bestreden beschikking op hoofdlijnen bevestigd, zij het dat de omgangsregeling iets is uitgebreid in verband met de reistijd tussen [woonplaats van de vrouw] en [woonplaats van de man].
- Aan de omgangsregeling is slechts incidenteel uitvoering gegeven.
- Op 16 april 2010 heeft zich op en nabij het station te [woonplaats] een incident tussen partijen voorgedaan, waarbij over en weer aangifte is gedaan van mishandeling. [de man] is terzake door de politierechter te Assen vrijgesproken. Nadien is aan de omgangsregeling geen uitvoering meer gegeven.
- [de vrouw] heeft een verzoek ingediend bij de rechtbank Assen strekkende tot het bevelen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de wenselijkheid van een omgangsregeling tussen [het kind] en haar vader [de man].
2. [de man] heeft bij inleidende dagvaarding d.d. 23 december 2010 in kort geding gevorderd dat [de vrouw] wordt verplicht de door het hof te Antwerpen bepaalde omgangsregeling na te komen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3. De voorzieningenrechter te Assen heeft in haar vonnis waarvan beroep de gevorderde voorzieningen in een gematigde vorm (een keer per maand omgang in plaats van elke veertien dagen) toegewezen, zulks onder bepaling van de dwangsom op € 200,-- per dag of gedeelte van een dag dat [de vrouw] niet meewerkt aan de uitvoering van bedoeld vonnis, met een maximum van € 5.000,--. De kosten van de procedure in eerste aanleg zijn gecompenseerd.
4. Het hof stelt vast dat [de man] niet incidenteel heeft geappelleerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter en zich klaarblijkelijk voorshands neerlegt bij een bezoekregeling als door die rechter bepaald.
Met betrekking tot de grieven:
5. [de vrouw] heeft niet met zoveel woorden grieven geformuleerd tegen het beroepen vonnis. Zij heeft slechts in algemene zin aangegeven zich met de inhoud van dat vonnis niet te kunnen verenigen. Alhoewel het kenbaarheidsvereiste in de regel meebrengt dat duidelijke grieven tegen het beroepen vonnis worden geformuleerd, kan onder de gegeven omstandigheden worden volstaan met een verwijzing naar de stellingen in eerste aanleg (zie ook HR 21 december 1990, NJ 1992, 96) nu het (ook voor [de man]) volstrekt duidelijk is dat [de vrouw] van mening is dat van een verplichting tot nakoming van enige omgangsrekening (op straffe van verbeurte van een dwangsom) geen sprake behoort te zijn.
6. Het hof leest in hetgeen [de vrouw] in hoger beroep tegen het vonnis in eerste aanleg heeft aangevoerd geen andere stellingen of weren dan die welke reeds in eerste aanleg door haar waren ontwikkeld.
De voorzieningenrechter heeft in het beroepen vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op grond waarvan zij de stellingen en verweren van [de vrouw] heeft verworpen en het in het belang van [het kind] acht dat de omgangsregeling wordt nagekomen. Het hof verenigt zich met deze overwegingen en neemt die hierbij over. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Het enkele feit dat [de vrouw] zich tot de rechtbank Assen heeft gewend met het verzoek een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten met betrekking tot de wenselijkheid van een omgangsregeling doet niet af aan hetgeen de voorzieningenrechter heeft overwogen en beslist, temeer nu [de vrouw] ook tijdens de behandeling in eerste aanleg al had aangegeven een bodemprocedure te zullen starten.
7. Juist nu [de vrouw] weigert vrijwillig haar medewerking te verlenen aan nakoming van de omgangsregeling, terwijl die omgangsregeling uitdrukkelijk in het belang van [het kind] moet worden geacht te zijn, is een dwangsom in casu wel degelijk een gerechtvaardigd dwangmiddel.
8. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Nu partijen ex-echtelieden zijn, zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren, zoals hierna aan te geven.
bekrachtigt het vonnis d.d. 10 januari 2011 waarvan beroep;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van deze procedure in hoger beroep.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, en J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 29 maart 2011 in bijzijn van de griffier.