ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0013

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.221/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van Maas Shipping B.V. in hoger beroep na ontbinding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om de ontvankelijkheid van Maas Shipping B.V. in hoger beroep. Maas Shipping B.V. was in eerste aanleg gedaagde en had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. Het hof oordeelde dat Maas, die op 26 januari 2009 was ontbonden wegens het ontbreken van baten, niet ontvankelijk was in het hoger beroep. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 245 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een ontbonden rechtspersoon niet kan worden ontvangen in een procedure. Het hof had eerder in een tussenarrest van 26 oktober 2010 al overwogen dat Maas niet meer bestond en dat er geen nieuwe baten waren die het mogelijk maakten dat Maas in de procedure kon worden ontvangen.

Tijdens de procedure heeft het hof ambtshalve vragen gesteld over de status van Maas, waarop beide partijen zich bij akte hebben uitgelaten. Het hof heeft vastgesteld dat de eerdere beslissing dat Maas niet ontvankelijk was, een bindende eindbeslissing was. De eisen van een goede procesorde vereisen echter dat een rechter de mogelijkheid heeft om een eerdere beslissing te heroverwegen als blijkt dat deze berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dit geval was er geen aanleiding om de eerdere beslissing te heroverwegen, aangezien Maas niet had aangetoond dat er nieuwe baten waren die haar ontvankelijkheid in het hoger beroep zouden rechtvaardigen.

Het hof heeft vervolgens de kosten van de procedure toegewezen aan de voormalig bestuurder van Maas, die als enige verantwoordelijk werd gehouden voor de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing en verklaarde Maas niet ontvankelijk in haar hoger beroep, met een veroordeling van de voormalig bestuurder in de proceskosten.

Uitspraak

Arrest d.d. 1 maart 2011
Zaaknummer 200.046.221/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Maas Shipping B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Maas,
advocaat: aanvankelijk mr. J.V. van Ophem,
die zich ter rolle van 17 augustus 2010 heeft onttrokken,
voor wie gepleit heeft mr. R.L. Latten, advocaat te Rotterdam,
tegen
EXHO B.V.,
gevestigd te Raamsdonkveer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: EXHO,
advocaat: mr. J.B. Smits, kantoorhoudende te Breda,
die tevens gepleit heeft.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 26 oktober 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Maas heeft een akte genomen, waarbij een productie is overgelegd.
Nadat Exho bezwaar had gemaakt tegen die akte heeft de rolraadsheer beslist dat slechts op de tekst achter de nummers 20 en 21 van die akte acht wordt geslagen en de rest van de akte wordt geweigerd.
Vervolgens heeft Maas wederom de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Nadat het hof ter gelegenheid van het pleidooi ambtshalve vragen had opgeworpen aangaande de status van Maas en beide partijen zich dienaangaande bij akte hadden uitgelaten, heeft het hof in zijn tussenarrest van 26 oktober 2010
overwogen en beslist dat de ontbonden rechtspersoon Maas op 26-01-2009 is opgehouden te bestaan wegens het ontbreken van bekende baten, zodat zij niet kan worden ontvangen in het door haar op 7 september 2009 ingestelde hoger beroep, zijnde de onderhavige zaak.
2. Het hof heeft daarbij uitdrukkelijk overwogen (zie onder overweging 5 en 6 van bedoeld tussenarrest) dat op 3 februari 2009 in het handelsregister is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon (Maas) is opgehouden te bestaan “omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 26-01-2009 en niet is gesteld of gebleken dat na 26-01-2009 nog nieuwe baten bij Maas bekend zijn geworden."
3. Het hof heeft vervolgens overwogen dat het voornemens is [voormalig bestuurder] en/of haar procesadvocaat te veroordelen in de kosten van deze procedure en heeft enkel met het oog daarop – gelet op het bepaalde in artikel 245 lid 2 Rv – de zaak naar de rol verwezen teneinde genoemde personen de gelegenheid te bieden op dat voornemen te reageren.
4. Maas heeft daarop een akte genomen. Exho heeft tegen de inhoud van die akte bezwaar gemaakt, welk bezwaar door de rolraadsheer is gehonoreerd, behoudens voor wat betreft hetgeen in de akte onder nummer 20 en 21 is neergelegd.
5. Uitgangspunt is dat het hof is gebonden aan een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing over een feitelijk of juridisch beslispunt in een zaak. De beslissing dat Maas niet ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep is een dergelijke beslissing.
De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat een rechter, aan wie gebleken is dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of (een niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen) onjuiste feitelijke grondslag bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie HR 23-11-2007, LJN: BB3733 en HR 25-04-2008, LJN: BC2800).
6. Een uitzondering als hiervoor bedoeld, doet zich echter in casu niet voor. Maas heeft weliswaar in haar akte na pleidooi onder 12 aangegeven dat Smallegange N.V. sedert 27 april 2009 gelden ad € 30.000,-- houdt “tot zekerheid voor de beweerdelijke vordering van Exho welke gelden worden gehouden teneinde opheffing van door Exho gelegde beslagen te bewerkstelligen“, doch daarmee is allerminst gesteld (laat staan dat daarvan is gebleken) dat bedoelde € 30.000,-- door Maas is gestort en voor Maas wordt gehouden en derhalve – als Maas de procedure zou winnen – terugvloeit naar het vermogen van Maas. Ook uit hetgeen Maas bij haar laatste akte (voor zover geaccepteerd) heeft aangevoerd, blijkt zulks allerminst. Een heroverweging van het oordeel dat Maas niet ontvankelijk is in haar appel is derhalve niet aan de orde.
7. In het feit dat de procesadvocaat onweersproken heeft aangegeven met de uitschrijving/doorhaling van Maas in het handelsregister niet van doen te hebben gehad, vindt het hof aanleiding enkel [voormalig bestuurder], geboren [geboortedatum en -plaats] (ten tijde van de uitschrijving uit het handelsregister enig bevoegd bestuurder van Maas en vertegenwoordiger van Maas ten pleidooie) te belasten met de kosten van de procedure in hoger beroep. Steekhoudende argumenten om het hof van dat voornemen te weerhouden zijn niet gesteld en daarvan is evenmin gebleken.
Slotsom
8. Maas wordt niet ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. [voormalig bestuurder] wordt – op voet van het bepaalde in het eerste lid van artikel 245 Rv – veroordeeld in de kosten van deze procedure (salaris advocaat: 3,5 punt, tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart Maas niet ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt [voormalig bestuurder], geboren [geboortedatum en -plaats] (tot 26-01-2009 enig bestuurder van Maas) overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van artikel 2245 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Exho tot aan deze uitspraak op € 770,-- aan verschotten en € 4.053,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, L. Groefsema en M. Wolters, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van in het bijzijn van de griffier.