ECLI:NL:GHLEE:2011:BP9820

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.053.920/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebrekkige autogasinstallatie en de vraag naar de partij die opdracht heeft gegeven

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerden] over de gebrekkige autogasinstallatie die door [geïntimeerden] in de auto van [appellant] is geïnstalleerd. [Appellant] heeft op 10 september 2007 een autogasinstallatie gekocht en deze is door [geïntimeerden] gemonteerd. Na herhaaldelijke storingen heeft [appellant] op 6 april 2009 schriftelijk contact opgenomen met [geïntimeerden] om de problemen te verhelpen. [Appellant] vorderde schadevergoeding van € 2.142,= plus materiaalkosten van € 230,04, maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat er volgens hem geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerden].

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerden] niet voldoende hebben betwist dat de overeenkomst met hen is gesloten en niet met de besloten vennootschap [B.V. X]. Het hof heeft ook geoordeeld dat [appellant] tijdig heeft geklaagd binnen de garantieperiode van twee jaar.

Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van € 2.372,= aan [appellant], te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 mei 2009. Tevens zijn [geïntimeerden] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2011 door het Gerechtshof Leeuwarden.

Uitspraak

Arrest d.d. 22 maart 2011
Zaaknummer 200.053.920/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C. Elsinga, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. H.H. Gerdes, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 28 juli 2009 en 8 december 2009 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Winschoten (de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 januari 2010 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van 26 januari 2010. Bij exploot van 8 februari 2010 is dit exploot hersteld en zijn [geïntimeerden] opgeroepen tegen 16 februari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te beslissen overeenkomstig de eis in de appèldagvaarding".
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te bekrachtigen de vonnissen waarvan beroep;
II. [appellant] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen tegen het vonnis van 8 december 2009.
De beoordeling
De ontvankelijkheid
1. Geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis van 28 juli 2009, reden waarom [appellant] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis niet kan worden ontvangen.
De feiten
2. Tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis van 8 december 2009 onder 1.1 tot en met 1.6 vastgestelde feiten is niet van concrete bezwaren gebleken. Het hof zal ook van die feiten uitgaan. Voor zover dat voor de beoordeling van dit hoger beroep belang is, geldt tussen partijen het volgende.
[appellant] heeft op of omstreeks 10 september 2007 een autogasinstallatie geleverd gekregen die is gemonteerd in een aan hem toebehorende Volkswagen met kenteken [kenteken]. De installatie is uitgevoerd door [geïntimeerden] Het hof tekent hierbij aan dat de kantonrechter beide gedaagden in enkelvoud als [geïntimeerden] heeft aangeduid, en dat daartegen (ook in dit verband) door partijen geen bezwaar is gemaakt. [appellant] heeft het ter zake aan hem gefactureerde bedrag van € 2.142,= contant aan [geïntimeerden] voldaan. Boven de aan [appellant] overhandigde factuur staat de bedrijfsnaam OHG. Voorts staat in die factuur (voor zover van belang) het volgende.
(…)
BTW nr. [BTW-nummer]
KvK [KvK-nummer] ([B.V. X])
(…)
2.1. [appellant] heeft storingen aan de autogasinstallatie ondervonden. Op 15 november 2007 heeft hij daarvan schriftelijk verslag gedaan aan OHG t.a.v. [geïntimeerden]. [appellant] schrijft:
(…)
U heeft op 26 september 2007 te [plaats] via [de garage] te [plaats] de storing verholpen. Daarna weer storing waarvoor u op 2 oktober 2007 bij mijn kantoor te Sneek geweest bent en de storing verholpen heeft. Daarna op 26 oktober 2007 opnieuw storing. De storingsvermelding via het uitleesapparaat van [de garage] weer aan u toegefaxt. Afspraak voor verhelpen storing gemaakt. Op 31 oktober 2007 storingslampjes opeens weer uit. Ik heb u op 1 november 2007 gebeld. Afgesproken een en ander aan te zien en als het lampje zich weer zou melden u weer te berichten. Op 7 november 2007 lampje er weer, gebeld en afgesproken dat ik bij u zou komen op 14 november 2007. Op 14 november 2007 ben ik bij u geweest (te Winschoten). U heeft de storing verholpen.
(…)
2.2. Op 6 april 2009 schrijft [appellant]:
Ik heb bij u een gasinstallatie in mijn auto gekocht op 10 september 2007. U heeft deze in mijn auto laten inbouwen. De garantie was 2 jaar. Nu functioneert de installatie niet meer. Ik kan u niet bereiken. Wilt u mij zo spoedig mogelijk bellen (tel. [telefoonnummer]) om de problemen te verhelpen?
2.3. Op 15 april 2009 schrijft [appellant] (voor zover van belang):
(…)
Ik heb u bij brief d.d. 6 april 2009 verzocht mij te bellen. U heeft dit niet gedaan. Ik kan u (uw bedrijf) nergens meer vinden. Nu u niet reageert moet ik er van uit gaan dat u uw werk en garantie niet (meer) nakomt. U komt daarmee tekort in verband met de overeenkomst tot LPG inbouwen etc.
De daaruit voortvloeiende schade te waarderen op de koopsom ad € 2.142,-- bent u aan mij verschuldigd te voldoen.
(…)
Het geschil
3. [appellant] heeft het bedrag dat hij aan [geïntimeerden] heeft betaald als schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met € 230,04 aan materiaalkosten en verder te vermeerderen met rente. De vordering is afgewezen, kort gezegd omdat volgens de kantonrechter tussen [geïntimeerden] en [appellant] geen overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft aan dat oordeel ten overvloede toegevoegd dat [appellant] heeft nagelaten tijdig te klagen.
4. Grief II keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen [geïntimeerden] en [appellant] geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof stelt bij de beoordeling van de grief voorop dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkander hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977, LJN AC1877). Terecht heeft de kantonrechter overwogen dat voor het verrichten van een rechtshandeling in naam van een ander ([B.V. X]) een voorwaarde is dat de wederpartij ([appellant]) op grond van verklaringen of gedragingen van die ander ([geïntimeerden]) heeft aangenomen dat een stilzwijgende of uitdrukkelijke volmacht was verleend. Dat de wederpartij dit vertrouwen daadwerkelijk heeft gehad, zal veelal kunnen worden afgeleid uit diens verklaringen of gedragingen als reactie op het handelen van de tussenpersoon. [appellant] voert evenwel aan dat [geïntimeerden], die mogelijk handelden onder de naam OHG, tot na de installatie en de contante betaling aan [geïntimeerden] op geen enkel moment hebben duidelijk gemaakt dat zij handelden voor een besloten vennootschap. De factuur waarop de bewuste vennootschap ([B.V. X]) wel wordt genoemd, is volgens [appellant] pas later, nadat de betaling en de installatie al hadden plaatsgevonden, door hem ontvangen. Ook nadien heeft hij zich nooit met zoveel woorden tot [B.V. X] gericht of aan [geïntimeerden] kenbaar gemaakt dat hij hen als vertegenwoordigers daarvan beschouwde; hij is op zoek gegaan naar [geïntimeerden] zelf, en heeft zijn beroep op de garantie aan hen gericht. In de memorie van antwoord wordt dit alles door [geïntimeerden] niet afdoende bestreden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de overeenkomst is gesloten met [geïntimeerden], en niet met [B.V. X].
5. De grief treft doel.
6. Grief III is gericht tegen het ten overvloede gegeven oordeel van de kantonrechter dat [appellant] niet tijdig heeft geklaagd. [appellant] voert aan dat hij zich heeft beroepen op een garantie van twee jaar, die nog niet was verstreken. Hij heeft binnen die termijn geklaagd, nadat de installatie in 2009 (opnieuw) was uitgevallen. In de memorie van antwoord wordt ten onrechte teruggegrepen op een periode van storingen in 2007, die daaraan geruime tijd vooraf gingen. Onbestreden is dat deze storingen toen zijn verholpen, zoals ook onbestreden is dat de installatie in 2009 (weer) is uitgevallen.
7. Ook deze grief, die betekenis heeft als gevolg van de devolutieve werking van dit hoger beroep, treft doel.
De tekortkoming
Tegenover de stellingen van [appellant] omtrent de aard en omvang van de hiervoor bedoelde tekortkoming hebben [geïntimeerden] volstaan met de enkele opmerking dat de installatie altijd goed heeft gewerkt. Daarmee schieten zij in zoverre in hun verweer tekort.
8. De schadevordering, die naar het hof begrijpt tot een bedrag van € 2.142,= het karakter heeft van vervangende schadevergoeding, alsmede de hoogte daarvan is niet door [geïntimeerden] bestreden en is derhalve bij gebrek aan deugdelijke betwisting tot dat bedrag toewijsbaar. Naast een dergelijke schadevergoeding is ook plaats voor het meer gevorderde, dat het karakter heeft van gevolgschade, te weten een onbetwist bedrag van € 230,04 aan materiaalkosten.
9. De gevorderde rente is bij gebrek aan betwisting toewijsbaar.
De slotsom
10. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. [geïntimeerden] zullen tot betaling worden veroordeeld. Om die reden heeft [appellant] geen belang meer bij de behandeling van grief I.
11. [geïntimeerden] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties (tariefgroep I, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk is het hoger beroep tegen het vonnis van 28 juli 2009;
vernietigt het vonnis van 8 december 2009 waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling aan [appellant] van € 2.372,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
in eerste aanleg op € 334,25 aan verschotten en € 384,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 437, 86 aan verschotten en € 632,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, L. Groefsema en M.W. Zandbergen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 maart 2011 in het bijzijn van de griffier.