ECLI:NL:GHLEE:2011:BP9813
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geldlening en toepasselijkheid van artikel 3:323 lid 3 BW in hoger beroep
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een geldlening. De appellant, wonende te [woonplaats], is in eerste aanleg gedaagde en heeft in het principaal appel de grieven ingediend tegen de Friesland Bank N.V., de geïntimeerde in het principaal appel en eiseres in eerste aanleg. De zaak is behandeld op 22 maart 2011, waarbij het hof de eerdere uitspraak van 26 oktober 2010 in acht heeft genomen. De appellant heeft betoogd dat de bank misbruik van recht heeft gemaakt door een vordering in te stellen terwijl zij de hypothecaire zekerheid niet heeft geïnd. Hij stelt dat de bank eerder had moeten executeren, wat hem zou hebben benadeeld. De bank heeft echter aangevoerd dat zij als hypotheekhouder niet in staat was om een bestemmingsplanwijziging te realiseren en dat de curator de onroerende zaak succesvol heeft gesplitst in vier kavels, wat de opbrengst heeft verhoogd.
Het hof heeft vastgesteld dat de grieven van de appellant niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. De grieven IV, VI en VII zijn gezamenlijk besproken, waarbij het hof oordeelt dat de bank niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. De slotsom is dat het principaal appel faalt, terwijl het incidenteel appel gedeeltelijk doel treft. De vordering tot betaling van contractuele rente is toegewezen, terwijl de wettelijke rente is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de appellant gesteld, die in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep begroot en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.